ECLI:NL:CRVB:2020:2651

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
19/910 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om Wlz-zorg en de authenticiteit van de handtekening van betrokkene

In deze zaak gaat het om de aanvraag om Wlz-zorg voor betrokkene, die op 25 juni 2018 in bewaring is gesteld. De aanvraag is ingediend door een medewerker van het verpleeghuis, met de handtekening van betrokkene. Appellanten, de erven van betrokkene, betwisten de authenticiteit van deze handtekening en stellen dat deze onder dwang is gezet. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellanten beoordeeld en concludeert dat er geen reden is om aan de authenticiteit van de handtekening te twijfelen. De Raad oordeelt dat de door appellanten overgelegde stukken onvoldoende zijn om hun stellingen te onderbouwen. De gemachtigde van appellanten heeft ter zitting zelfs verklaard dat het mogelijk is dat betrokkene zijn handtekening zelf heeft gezet. De Raad bevestigt dat het CIZ bevoegd was om het indicatiebesluit af te geven en dat de hoger beroepsgrond van appellanten niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het bezwaar van appellanten ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 28 oktober 2020.

Uitspraak

19.910 WLZ

Datum uitspraak: 28 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 1 februari 2019, 18/1681 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven en/of rechtverkrijgenden van [betrokkene] , laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)

CIZ

PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2020. Namens appellanten is [naam zoon betrokkene] , de zoon van wijlen [betrokkene] (betrokkene), verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt en mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene, geboren in 1930, is op 25 juni 2018 bij beschikking van de burgemeester van Enschede op grond van artikel 20 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) in bewaring gesteld. Bij beschikking van 29 juni 2018 heeft de rechtbank Overijssel een machtiging verleend tot voortzetting van de inbewaringstelling van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis gedurende drie weken na dagtekening van die beschikking. Op 27 juni 2018 heeft CIZ een aanvraag ontvangen voor zorg voor betrokkene op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Op 8 juli 2018 is betrokkene overleden. Betrokkene heeft in de periode van 25 juni 2018 tot en met 8 juli 2018 verbleven in Verpleeghuis [naam verpleeghuis] te [woonplaats] ( [naam verpleeghuis] ).
1.2.
Bij besluit van 9 juli 2018, gecorrigeerd bij besluit van 17 juli 2018, heeft CIZ betrokkene voor de periode van 25 juni 2018 tot en met 8 juli 2018 geïndiceerd voor Wlz-zorg in de vorm van zorgprofiel ‘VV PG Beschermd wonen met intensieve dementiezorg’. Appellanten hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 27 juli 2018 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, omdat CIZ het bezwaar prematuur
niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft vervolgens het bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Zij heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat de Wlz-aanvraag op goede gronden bij CIZ is ingediend.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz heeft een verzekerde recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
Op grond van artikel 3.2.3, eerste lid, van de Wlz wordt het recht op zorg op aanvraag van de verzekerde in een indicatiebesluit vastgesteld door het CIZ. Het recht op zorg dat wordt vastgesteld in het indicatiebesluit sluit aan bij de behoefte van de verzekerde.
Op grond van artikel 3.2.1, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg (Blz) kan de aanvraag van een indicatiebesluit zowel mondeling als schriftelijk worden gedaan.
4.2.
Naar aanleiding van wat is besproken ter zitting begrijpt de Raad de hoger beroepsgrond van appellanten zo dat de handtekening van betrokkene onder de aanvraag om Wlz-zorg mogelijk onder dwang is gezet of helemaal niet van hem is en dat CIZ daardoor een besluit heeft afgegeven dat betrokkene niet heeft gewild.
4.3.
De aanvraag om Wlz-zorg voor betrokkene is schriftelijk ingediend conform
artikel 3.2.1, eerste lid, van het Blz. Uit het aanvraagformulier volgt dat de benodigde gegevens zijn ingevuld door een medewerker van [naam verpleeghuis] . Op het aanvraagformulier is verder vermeld dat de daarop geplaatste handtekening van betrokkene is. In wat appellanten daarover hebben aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de authenticiteit van die handtekening of om aan te nemen dat deze onder dwang is gezet. De door appellanten overgelegde stukken met daarop verschillende handtekeningen van betrokkene zijn onvoldoende om hun stellingen te onderbouwen. Daarbij komt dat de gemachtigde van appellanten ter zitting heeft verklaard dat het ook mogelijk is dat betrokkene wel zijn handtekening onder de aanvraag heeft gezet. De stelling dat hierbij sprake zou zijn geweest van dwang hebben appellanten in het geheel niet onderbouwd. Het voorgaande betekent dat CIZ bevoegd was om het indicatiebesluit af te geven. De hoger beroepsgrond slaagt niet.
4.4.
Uit wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en D.S. de Vries en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van F. Boon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) F. Boon