ECLI:NL:CRVB:2020:2649
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland inzake studiefinanciering en proceskosten
Op 28 oktober 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de herziening van studiefinanciering van betrokkene, die op basis van de Wet studiefinanciering 2000 studiefinanciering ontving. De minister had de toelage herzien na een huisbezoek, waarbij was vastgesteld dat betrokkene niet op het geregistreerde adres woonde. Tevens was er een bestuurlijke boete opgelegd. Na bezwaar handhaafde de minister het herzieningsbesluit en het boetebesluit.
De rechtbank had het beroep van betrokkene ongegrond verklaard, maar erkende dat betrokkene in de bezwaarfase niet was gehoord. De rechtbank had dit gebrek onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd, maar veroordeelde de minister wel in de proceskosten en droeg hem op het griffierecht te vergoeden. De minister ging in hoger beroep en stelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat betrokkene niet was gehoord.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep slaagde. Uit de door de minister overgelegde stukken bleek dat betrokkene in de bezwaarfase wel was gehoord, waardoor de overweging van de rechtbank feitelijke grondslag miste. De beslissingen over de proceskosten en het griffierecht waren ten onrechte genomen. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak voor zover deze beslissingen betroffen en concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.