ECLI:NL:CRVB:2020:2648

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
19/4835 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering en recht op kinderbijslag voor ingezetenen in het buitenland

In deze zaak gaat het om de vraag of appellant, die sinds 1990 in Marokko woont, recht heeft op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Appellant ontving sinds 1986 een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en had tot het vierde kwartaal van 2016 recht op kinderbijslag voor zijn drie kinderen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft appellant in een besluit van 27 oktober 2016 laten weten dat hij geen recht meer heeft op kinderbijslag, omdat zijn oudste kind, [A.], 18 jaar is geworden. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard.

In hoger beroep stelt appellant dat hij recht heeft op kinderbijslag voor zijn jongere kinderen, [B.] en [C.], omdat hij volgens de wetgeving aan alle voorwaarden voldoet. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, met de overweging dat appellant vanaf 1 januari 2006 niet meer verzekerd was voor de AKW, maar dat hij wel recht had op kinderbijslag totdat zijn oudste kind 18 jaar werd. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant geen recht heeft op kinderbijslag voor zijn jongere kinderen, omdat deze na 1 januari 2000 zijn geboren en appellant niet meer verzekerd is voor de AKW.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden voor recht op kinderbijslag en de impact van de verzekeringsstatus van de appellant, die al lange tijd in het buitenland woont. De Raad bevestigt dat de wetgeving duidelijk is en dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor het ontvangen van kinderbijslag voor zijn jongere kinderen.

Uitspraak

19.4835 AKW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 november 2019, 19/407 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 28 oktober 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Lamou, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt sinds 1986 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en woont sinds 1990 in Marokko. Tot het vierde kwartaal van 2016 heeft appellant kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ontvangen voor zijn drie kinderen. Met een besluit van 27 oktober 2016 heeft de Svb appellant laten weten dat hij vanaf het vierde kwartaal van 2016 geen recht meer heeft op kinderbijslag, omdat zijn kind [A.] 18 jaar is geworden. Omdat appellant voor 1 januari 2000 recht had op kinderbijslag voor [A.] , behield hij recht op kinderbijslag totdat dit kind 18 jaar werd. Dat appellant nog twee jongere kinderen had ( [B.] , geboren [in] 2007 en [C.] , geboren [in] 2008) maakte dat niet anders, volgens de Svb. Het bezwaar hiertegen is uiteindelijk in een beslissing van 22 augustus 2017 ongegrond verklaard.
1.2.
Op 14 augustus 2018 heeft appellant kinderbijslag aangevraagd voor [B.] en [C.] . Met een besluit van 24 september 2018 heeft de Svb appellant laten weten dat hij vanaf het derde kwartaal van 2017 geen recht heeft op kinderbijslag voor zijn kinderen, omdat hij niet verzekerd is voor de AKW. In een beslissing van 4 januari 2019 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving dat appellant recht had op kinderbijslag zolang [A.] nog geen 18 jaar was. Dit blijkt uit bepalingen (oud) van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) in samenhang met het toenmalige artikel 7c van de AKW. Nu de kinderen voor wie appellant nu kinderbijslag aanvraagt geboren zijn na 1 januari 2000, heeft hij voor hen geen recht hierop.
3. In hoger beroep stelt appellant dat hij voldoet aan alle voorwaarden van artikel 7c van de AKW en daarom recht heeft op kinderbijslag voor zijn jongere kinderen. Volgens appellant
volgt uit artikel 27 van KB 746, in samenhang met artikel 7c van de AKW, dat iemand als hij vanaf 1 januari 2000 recht heeft op kinderbijslag omdat hij op 31 december 1999 verzekerd was op grond van artikel 26 (oud) van KB 746 én in het vierde kwartaal van 1999 recht had op kinderbijslag.
4.1.
Appellant kan hierin niet worden gevolgd. Nu appellant al sinds 1990 weer in Marokko woont en sindsdien niet in Nederland heeft gewerkt, is hij niet als ingezetene verzekerd voor de AKW. Hij was verzekerd voor de volksverzekeringen tot 1 januari 2000, op grond van artikel 26 (oud) van KB 746. Artikel 26 van KB 746 is op l januari 2000 komen te vervallen. Vanaf l januari 2000 is appellant verplicht verzekerd gebleven op grond van de AKW als gevolg van de overgangsregeling die tot l januari 2006 was opgenomen in artikel 27, eerste lid, van KB 746. Deze overgangsregeling houdt in dat de uitbreiding van de verzekeringsplicht op basis van artikel 26 van KB 746 voor het bepalen van de verzekeringspositie op grond van de AKW vanaf 1 januari 2000 van toepassing blijft op de persoon die tot aan die datum verzekerd was voor de volksverzekeringen op grond van het genoemde artikel 26 en die, uitsluitend door het vervallen van dit artikel, vanaf die dag geen recht meer heeft op kinderbijslag op grond van de AKW, en wel zolang het jongste kind voor wie de verzekerde vóór die dag recht had op kinderbijslag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt. Vanaf 1 januari 2006 is artikel 27, eerste lid, van de AKW niet meer van kracht, maar is een min of meer vergelijkbare overgangsregeling opgenomen in artikel 7c van de AKW. Op grond van die bepaling behoudt degene die op grond van artikel 27 van KB 746 doorlopend verzekerd was tot 1 januari 2006 én toen ook nog recht had op kinderbijslag, dit recht zolang het jongste kind voor wie de betrokkene op 31 december 1999 recht had op kinderbijslag, de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat appellant vanaf 1 januari 2006 niet meer verzekerd was voor de AKW, maar dat hij, zolang hij aan de voorwaarden hiervoor voldeed, nog wel recht had op kinderbijslag, totdat [A.] achttien jaar werd. Vanaf dat moment voldeed appellant niet meer aan de voorwaarden om recht op kinderbijslag te kunnen hebben (vergelijk ook de uitspraak van de Raad van 25 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1310).
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de rechtbank het beroep terecht en op juiste gronden ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal dan ook bevestigd worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M.E. van Donk