ECLI:NL:CRVB:2020:1310
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A.H. van Dalen- van Bekkum
- Rechtspraak.nl
Beëindiging recht op kinderbijslag na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar door het jongste kind
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, ontving een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en had recht op kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Echter, per 1 januari 2000 is de verplichte verzekering voor de AKW van in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden afgeschaft. De appellant behield aanvankelijk recht op kinderbijslag op basis van een overgangsregeling, maar met de achttienjarige leeftijd van zijn jongste kind, [naam zoon], is dit recht komen te vervallen.
De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in een besluit van 27 december 2017 meegedeeld dat de appellant met ingang van het vierde kwartaal van 2017 geen recht meer heeft op kinderbijslag. Dit besluit werd in een beslissing op bezwaar van 23 juli 2018 bevestigd. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht. De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waarbij hij aanvoert dat hij verzekerd moet worden geacht voor de AKW vanwege zijn WAO-uitkering uit Nederland.
De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de appellant vanaf 1 januari 2006 niet meer verzekerd was voor de AKW. De voorwaarden voor het behoud van het recht op kinderbijslag zijn niet meer van toepassing sinds het jongste kind achttien jaar is geworden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.