ECLI:NL:CRVB:2020:2645

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
18/667 WSFBSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen ov-schuld studiefinanciering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een betrokkene die studiefinanciering ontving van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, maar die niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen een besluit over een ov-schuld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet aan de betrokkene kon worden toegerekend, omdat zij niet tijdig op de hoogte was gesteld van de besluiten. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de termijnoverschrijding wel aan de betrokkene is toe te rekenen. De Raad stelde dat het de verantwoordelijkheid van de betrokkene was om ervoor te zorgen dat zij kennis kon nemen van de besluiten, ook tijdens haar verblijf in het buitenland. De Raad wees erop dat de informatie over het inloggen op de website van de DUO beschikbaar was en dat de betrokkene niet had gekozen voor de optie om besluiten op papier te ontvangen. De Raad concludeerde dat de betrokkene niet voldoende had gedaan om tijdig bezwaar te maken en dat haar keuze om te wachten tot na haar terugkeer in Nederland in haar risicosfeer ligt. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de minister werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

18/667 WSFBSF
Datum uitspraak: 28 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
22 januari 2018, 17/4477 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
[betrokkene] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De minister heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft [X.] een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Gelet op de door de regering getroffen maatregelen om verspreiding van het coronavirus in Nederland te voorkomen heeft de aanvankelijk voor de behandeling van dit geding geplande zitting van 1 april 2020 geen doorgang kunnen vinden. De Raad heeft partijen laten weten dat hij het na bestudering van het dossier voor het nemen van een beslissing over de geschilpunten niet nodig acht dat een zitting wordt gehouden. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om te kennen te geven dat zij desondanks gebruik willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord. Geen van de partijen heeft dit gedaan. De Raad heeft daarom besloten de zaak zonder zitting af te doen.
2.1.
Bij besluit van 7 december 2015 heeft de minister aan betrokkene studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 toegekend voor het jaar 2016. Daarbij is haar meegedeeld dat zij met ingang van 1 september 2016 geen recht meer heeft op een studentenreisproduct.
2.2.
Bij brief van 19 augustus 2016 heeft de minister betrokkene over het einde van het studentenreisproduct geïnformeerd en meegedeeld dat zij vanaf 1 september 2016 niet meer met het product mag reizen en dat zij het uiterlijk op 7 september 2016 bij een ophaalautomaat moet stopzetten.
2.3.
Bij besluit van 23 september 2016 heeft de minister, voor zover hier van belang, meegedeeld dat zij een ov-schuld heeft van € 194,- omdat zij een studentenreisproduct op haar ov-kaart had staan, terwijl zij op dat product geen recht had. Deze schuld is met de studiefinanciering die betrokkene in september 2016 ontving, gedeeltelijk verrekend. Bij besluiten van 28 oktober 2016, 7 december 2016 en 24 december 2016 is de ov-schuld van betrokkene telkens met € 97,- per halve kalendermaand verhoogd, omdat zij nog steeds beschikte over een studentenreisproduct.
2.4.
Bij besluit van 30 december 2016 heeft de minister aan betrokkene meegedeeld dat het reisproduct op 27 december 2016 is stopgezet.
2.5.
Op 1 februari 2017 heeft de minister betrokkene aangemaand de nog niet verrekende ov‑schuld van in totaal € 282,59 te betalen.
2.6.
Op 8 maart 2017 heeft betrokkene bezwaar gemaakt tegen de ov-schuld.
2.7.
Bij besluit van 6 juli 2017 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van betrokkene wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opdracht gegeven inhoudelijk op het bezwaar te beslissen. Daartoe is overwogen dat de minister studerenden als betrokkene ten onrechte niet waarschuwt voor het feit dat Mijn Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in het buitenland niet altijd te raadplegen is en dat het betrokkene niet kan worden tegengeworpen dat zij niet eerder dan na terugkeer in Nederland kennis heeft genomen van de besluiten waarin haar mededeling wordt gedaan van het ontstaan en oplopen van haar ov‑schuld. Daarom is de termijnoverschrijding niet aan betrokkene toe te rekenen.
4.1.
De minister heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft betoogd dat de termijnoverschrijding in bezwaar niet te verontschuldigen is en daarbij aangevoerd dat op de website van de DUO is vermeld hoe een studerende moet handelen als inloggen met Mijn DUO niet lukt. Als betrokkene hier naar had gehandeld, had zij tijdig kennis kunnen nemen van de besluiten.
4.2.
Betrokkene heeft in verweer gesteld dat zij haar uiterste best heeft gedaan om haar digitale post te lezen. Zij heeft ook een overzicht van haar inlogpogingen meegezonden. Zij meent dat de informatie over studeren in het buitenland – waarvan zij zich afvraagt of die wel op een reguliere website te vinden is – op haar niet van toepassing is, omdat Sint Maarten een onderdeel is van het Koninkrijk der Nederlanden. Betrokkene meent dat haar geen verwijten kunnen worden gemaakt, zolang de mogelijkheden om digitaal met de minister te communiceren, haperen.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene, anders dan haar als verplichting was voorgehouden in de onder 2.1 en 2.2 weergegeven besluiten van 7 december 2015 en 19 augustus 2016, haar reisrecht niet uiterlijk op de vijfde werkdag van de maand september 2016 heeft beëindigd, maar dat zij dat pas heeft gedaan op 27 december 2016. Evenmin is in geschil dat de besluiten genoemd onder 2.3, waarin aan betrokkene is meegedeeld dat in verband hiermee telkens per halve maand over de periode 1 september 2016 tot en met 31 december 2016 een ov-schuld is ontstaan, op de voorgeschreven wijze aan betrokkene bekend zijn gemaakt in Mijn DUO. Tot slot is niet in geschil dat betrokkene niet eerder dan op 8 maart 2017 tegen de ov-schuld bezwaar heeft gemaakt, wat voor deze besluiten in alle gevallen ruim buiten de termijn is die is opgenomen in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.2.
De termijnoverschrijding bij het maken van bezwaar is aan betrokkene toe te rekenen. Het feit dat zij niet op een zodanig tijdstip kennis heeft genomen van de besluiten dat daartegen tijdig bezwaar kon worden gemaakt, ligt, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, volledig in haar risicosfeer. Het is aan betrokkene om er bij (tijdelijk) verblijf buiten Nederland voor te zorgen dat zij van aan haar gerichte besluiten kennis kan nemen. De minister heeft in hoger beroep een schermprint overgelegd van een deel van de website van zijn DUO, waaruit blijkt dat het probleem bij het inloggen in het buitenland bekend is en dat dat soms kan worden ondervangen door niet in te loggen met een sms-code, maar met de DigiD-applicatie. Dat Sint Maarten in die informatie als buitenland werd beschouwd, ligt gelet op de aard van de beschreven problematiek voor de hand en betrokkene had zich dat kunnen en moeten realiseren. Anders dan betrokkene heeft gesteld is uit het door haar overgelegde DigiD-logboek overigens niet af te leiden dat zij veelvuldig heeft geprobeerd om in te loggen. Het logboek bevat over het vier maanden durende verblijf op Sint Maarten immers niet meer informatie dan over drie inlogsessies in de maand november, die ook niet zonder meer aan de DUO te koppelen zijn. Tot slot is op de website van de DUO toezending van besluiten op papier als mogelijkheid vermeld, desgewenst naar een adres buiten Nederland, maar ook daarvoor heeft betrokkene niet gekozen.
5.3.
Uit de onder 2.3 genoemde besluiten volgt overigens dat de ov-schuld telkens (gedeeltelijk) met de door betrokkene aangevraagde lening werd verrekend, tot bedragen van ongeveer € 165,- per maand, voor het eerst in september 2016. Betrokkene heeft gesteld dat de lagere uitbetalingen haar ook niet zijn ontgaan. Zij heeft evenwel niet bij de minister geïnformeerd waarom zij minder betaald kreeg dan zij had aangevraagd. Ook zonder kennis van de besluiten en dus ook zonder in te loggen had betrokkene bij de minister navraag kunnen (laten) doen en/of bezwaar kunnen (laten) maken. Dat zij dat niet heeft gedaan of heeft laten doen en dat zij heeft gewacht tot na haar terugkeer in Nederland, is haar eigen keuze en ligt ook in haar risicosfeer.
5.4.
Uit 5.1 tot en met 5.3 volgt dat het betoog in hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) P.W.J. Hospel