ECLI:NL:CRVB:2020:2639
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv weigerde deze uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad oordeelde dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde in wezen een herhaling waren van wat zij eerder had aangevoerd. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies die daaruit waren getrokken. Appellante had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar standpunt onderbouwden. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van de arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.