ECLI:NL:CRVB:2020:2633

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
18/4729 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-vervolguitkering na herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-vervolguitkering van appellante. Appellante, die eerder als ziekenverzorgende IG werkte, had zich op 27 december 2012 ziek gemeld met psychische klachten. Na een loongerelateerde WGA-uitkering ontving zij vanaf 31 augustus 2017 een WGA-vervolguitkering, die op 4 oktober 2017 werd beëindigd door het Uwv, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de rechtbank Overijssel verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad oordeelde dat het Uwv de beëindiging van de WGA-vervolguitkering terecht had vastgesteld. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die overtuigend had gemotiveerd dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te verrichten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

18.4729 WIA

Datum uitspraak: 28 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
27 juli 2018, 18/379 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A. Buld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden op
24 september 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. G.K. Fraterman, een kantoorgenote van mr. Buld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als ziekenverzorgende IG voor gemiddeld 19,98 uur per week. Op 27 december 2012 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 25 december 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 35% en het einde van de loongerelateerde periode op 31 augustus 2017. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 31 augustus 2017 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 45%.
1.2.
Naar aanleiding van een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. Deze herbeoordeling heeft geresulteerd in een besluit van
4 oktober 2017 waarbij het Uwv de WGA-vervolguitkering van appellante met ingang van
5 december 2017 heeft beëindigd, omdat zij per 30 augustus 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit liggen een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
1.3.
Appellante heeft tegen het besluit van 4 oktober 2017 bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van het bezwaar is appellante gezien door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft een rapport van 12 januari 2018 en een aangescherpte Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van gelijke datum (B29) opgemaakt. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, uitgaande van de gewijzigde FML, in een rapport van 15 januari 2018 de meeste van de eerder geselecteerde functies niet geschikt geacht voor appellante en op basis van drie nieuw geselecteerde functies het arbeidsongeschiktheidspercentage berekend op 34.35%. Bij besluit van 17 januari 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 4 oktober 2017 herroepen en de WGA-vervolguitkering van appellante, met inachtneming van een nieuwe uitlooptermijn in verband met de nieuw geselecteerde functies, met ingang van 18 maart 2018 beëindigd omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de gewijzigde FML van 12 januari 2018 heeft vastgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 12 januari 2018 volgens de rechtbank overtuigend gemotiveerd waarom er in de bezwaarfase voor appellante ook in de rubrieken ‘persoonlijk functioneren’, ‘sociaal functioneren’ en ‘werktijden’ beperkingen zijn aangenomen. Zo wordt appellante aangewezen geacht op een voorspelbare werksituatie, werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en mag zij niet werken op grote hoogtes of professioneel autorijden. Ook mag het werk geen leidinggevende aspecten bevatten en wordt appellante niet in staat geacht om ’s avonds of ’s nachts te werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder in een rapport van 18 maart 2018 afdoende gemotiveerd waarom zij in de door appellante in beroep overgelegde medische informatie geen aanleiding heeft gezien om meer beperkingen aan te nemen, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop heeft gewezen dat volgens haar uit de overgelegde informatie van Tactus verslavingszorg van 25 april 2017 geen nieuwe medische gegevens naar voren komen. In de medische informatie die appellante op
10 april 2018 ( heeft ingebracht, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. Uitgaande van de juistheid van de gewijzigde FML, is de rechtbank van oordeel dat appellante in staat moet worden geacht de (nader) geselecteerde functies te verrichten. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van
15 januari 2018 afdoende heeft gemotiveerd waarom deze functies – met inachtneming van de daarin voorkomende signaleringen – geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante – kort gezegd – haar standpunt herhaald dat haar medische beperkingen door haar stoornis als gevolg van alcoholgebruik zijn onderschat en dat zij medisch niet in staat is om de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader geselecteerde functies te verrichten. Volgens appellante zijn voor haar klachten als gevolg van levercirrose, concentratieproblemen en artrose ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Appellante heeft erop gewezen dat zij niet meer mobiel is, althans dat zij niet lang kan staan en zitten en dat zij concentratieproblemen heeft. Ook heeft zij erop gewezen dat zij niet meer kan fietsen, auto rijden en de huishoudtrap niet op kan. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante, in aanvulling op de eerder door haar ingebrachte stukken, een brief van de behandelend neuroloog dr. M.H. den Hertog van Medisch Spectrum Twente van
10 januari 2017 en een brief van de behandelend maag-, darm- en leverarts
dr. N.G. Venneman van Medisch Spectrum Twente van 26 juni 2018 ingebracht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 september 2018 en 29 mei 2020, waarin zij aandacht heeft besteed aan de door appellante in hoger beroep ingebrachte stukken.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van
artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 18 maart 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en de WGA-vervolguitkering van appellante terecht per die datum heeft beëindigd.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden tegen de medische
grondslag van het bestreden besluit aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze
gronden gemotiveerd besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag is gelegd. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gevonden om de medische beoordeling voor onjuist te houden. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden geheel onderschreven. Daaraan wordt naar aanleiding van de in hoger beroep gewisselde medische stukken het volgende toegevoegd.
4.4.
De medische informatie die appellante ter onderbouwing van haar standpunt in hoger beroep heeft ingebracht leidt niet tot het oordeel dat de beperkingen van appellante zijn onderschat en dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 25 september 2018 en 26 mei 2020 inzichtelijk en overtuigend toegelicht waarom zij in deze informatie geen aanleiding heeft gezien om de belastbaarheid van appellante te wijzigen en om een urenbeperking aan te nemen. In haar rapport van 25 september 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat met de bij appellante vastgestelde gerecompenseerde levercirrose en de klachten die daarbij horen, die naar de behandelend maag-, darm- en leverarts Venneman in de brief van 26 juni 2018 stelt een aanmerkelijke invloed kunnen hebben op het functioneren in het dagelijks leven, al rekening is gehouden bij het vaststellen van de beperkingen in de gewijzigde FML van 12 januari 2018. In haar rapport van 26 mei 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat de behandelend neuroloog Den Hertog in de brief van 10 januari 2017 stelt dat sprake is van alcohol gerelateerde cognitieve stoornissen, een polyneuropathie en daarnaast mogelijk een gering cerebellair syndroom. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd uiteengezet dat bij de beoordeling in bezwaar informatie aanwezig was van Tactus Verslavingszorg van 13 november 2017, waarin dat ook al is vermeld, en dat in informatie van Tactus Verslavingszorg van 25 april 2017 is vermeld dat sprake is van verbeterende cognitieve stoornissen bij abstinentie. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat in bezwaar informatie van de huisarts van 17 november 2017 is betrokken, waarbij ook informatie van de behandelend neuroloog Den Hertog van 3 februari 2017 is meegezonden. In deze brief heeft de neuroloog vermeld dat sprake is van verbeterende cognitieve stoornissen. In bezwaar zijn, gelet op deze informatie, beperkingen op het psychomentale vlak aangenomen. Daarnaast zijn voor de voetklachten en onzekerheid op de benen zijn in bezwaar aanvullende beperkingen aangenomen, te weten bij lopen, lopen tijdens het werk, staan, staan tijdens het werk en trappenlopen. Op de beoordelingspunten verhoogd persoonlijk risico en klimmen waren in de primaire fase al beperkingen voor appellante aangenomen. Er zijn geen aanknopingspunten om aan de juistheid van deze inzichtelijk gemotiveerde en overtuigende beschouwingen in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) A.L. Abdoellakhan