ECLI:NL:CRVB:2020:2632
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid van functies na herbeoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die sinds 2011 met psychische klachten uitgevallen was. Appellante had in 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 21 maart 2017. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en het Uwv heeft haar standpunt in een bestreden besluit niet gevolgd.
De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen schending was van het beginsel van 'equality of arms'. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen niet adequaat heeft getoetst aan de relevante protocollen en dat er twijfels zijn over de medische beoordeling. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 35% heeft vastgesteld en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellante.
De Raad heeft de argumenten van appellante niet gevolgd en bevestigd dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat de FML van 25 juli 2017 juist is. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, omdat er geen twijfel bestond aan de medische beoordeling. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.