ECLI:NL:CRVB:2020:2632

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
19/1327 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid van functies na herbeoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die sinds 2011 met psychische klachten uitgevallen was. Appellante had in 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 21 maart 2017. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en het Uwv heeft haar standpunt in een bestreden besluit niet gevolgd.

De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen schending was van het beginsel van 'equality of arms'. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen niet adequaat heeft getoetst aan de relevante protocollen en dat er twijfels zijn over de medische beoordeling. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 35% heeft vastgesteld en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellante.

De Raad heeft de argumenten van appellante niet gevolgd en bevestigd dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat de FML van 25 juli 2017 juist is. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, omdat er geen twijfel bestond aan de medische beoordeling. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

19 1327 WIA

Datum uitspraak: 28 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
12 februari 2019, 17/2867 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K. van Steenbergen-van Straten, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 5 augustus 2020 heeft mr. Van Steenbergen-van Straten zich onttrokken als gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2020. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor 16,90 uur per week. Zij is in 2011 uitgevallen met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 7 maart 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat zij niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, maar haar wel belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 november 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens zeven functies geselecteerd en op basis van drie functies met de hoogste lonen een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 0%. Bij besluit van 19 januari 2017 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat met ingang van 21 maart 2017 de WIA-uitkering wordt beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en ter onderbouwing van haar standpunt informatie van GGZ overgelegd.
1.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 25 juli 2017 een gewijzigde FML opgesteld. Volgens de verzekeringsarts is er aanleiding om appellante meer beperkt te achten wat betreft het psychisch functioneren en is zij ook fysiek meer beperkt in verband met meerdere polsoperaties die zij heeft gehad. Volgens de verzekeringsarts is er geen reden voor een verdergaande urenbeperking. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze FML vastgesteld dat er onvoldoende geschikte functies resteren en heeft een nieuwe functie geduid. Op basis van drie functies met de hoogste lonen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onveranderd een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% vastgesteld.
1.4.
Op 27 juli 2017 heeft het Uwv appellante van het voornemen tot wijziging van het besluit van 19 januari 2017 in kennis gesteld. Omdat er sprake is van een nieuw geduide functie is een uitlooptermijn aan de orde. Appellante heeft haar bezwaren aangevuld. In reactie hierop heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 september 2017 overgelegd. Bij besluit van 13 september 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 19 januari 2017 gegrond verklaard, in zoverre dat de WIA-uitkering van appellante met ingang van 29 september 2017 wordt beëindigd.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld en ter onderbouwing van haar standpunt informatie van GGZ ingezonden.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft voor de beoordeling of een deskundige moet worden benoemd, verwezen naar de wijze waarop de Raad het zogeheten arrest Korošec heeft uitgelegd in onder meer de uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226. De Raad onderscheidt een beoordeling in drie stappen en die stappen heeft de rechtbank langsgelopen. Dit leidt volgens de rechtbank tot de conclusie dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden, er geen sprake is van schending van het beginsel van ‘equality of arms’ en er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Op basis hiervan heeft de rechtbank geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen. Uitgaande van de juistheid van de FML van
25 juli 2017, heeft de rechtbank ook geen reden om aan de geschiktheid van de functies te twijfelen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de zogeheten signaleringen van een afdoende adequate toelichting voorzien.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek van het Uwv niet zorgvuldig was. Het Uwv heeft niet inzichtelijk gemaakt of haar beperkingen aan de verzekeringsgeneeskundige protocollen CVS, overspanning en depressieve klachten, angststoornissen en borderline persoonlijkheidsstoornis zijn getoetst. Daarnaast heeft het Uwv geen zwaardere beperkingen aangenomen op grond van de MAOC-richtlijn. Appellante heeft verder aangevoerd dat sprake is van een stoornis in de energiehuishouding, waardoor een urenbeperking in aanvulling op de preventieve urenbeperking moet worden aangenomen. Met een beroep op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 (Korošec) heeft appellante verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige, omdat zij medische stukken in geding heeft gebracht die reden geven voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Zij heeft gewezen op de verschillende behandelaars die haar standpunt onderbouwen, waarmee zij het standpunt van het Uwv voldoende gemotiveerd heeft betwist. Daarnaast beschikt zij niet over de financiële middelen om medisch advies in te winnen bij een onafhankelijke deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 29 september 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35%.
4.2.
In zijn in 2.2 genoemde uitspraak van 30 juni 2017 is de Raad, mede op grond van de uitspraak van het EHRM in de zaak Korošec, tot het oordeel gekomen dat bij de beoordeling van de medische rapporten die zijn opgesteld door verzekeringsartsen van het Uwv, een beoordeling door de rechter in drie stappen als uitgangspunt wordt genomen, namelijk de zorgvuldigheid van de besluitvorming (stap 1), equality of arms (stap 2) en de inhoudelijke beoordeling (stap 3).
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.3.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, is zorgvuldig geweest. De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek gedaan, appellante gezien op het spreekuur en psychisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens dossieronderzoek gedaan, is aanwezig geweest bij de hoorzitting, heeft lichamelijk en psychisch onderzoek verricht en informatie van GGZ en een medicatieoverzicht bij de beoordeling betrokken.
4.4.
Het standpunt van appellante dat het Uwv niet inzichtelijk heeft gemaakt of haar beperkingen zijn getoetst aan de in 3.1 genoemde verzekeringsgeneeskundige protocollen, slaagt niet. Protocollen zijn slechts een hulpmiddel bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling en met dit karakter van een hulpmiddel verdraagt zich niet dat een verzekeringsarts alle in de protocollen genoemde aandachtspunten bij de beoordeling van de functionele mogelijkheden moet behandelen en bespreken in zijn rapport. Het standpunt van appellante dat het Uwv geen zwaardere beperkingen heeft aangenomen op grond van de MAOC-richtlijn, slaagt evenmin. Niet gebleken is dat de verzekeringsartsen bij hun beoordeling een onjuiste toepassing hebben gegeven aan de MAOC-richtlijn. Daar komt bij dat appellante dit standpunt op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
Stap 2: equality of arms
4.5.
Er is geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Zij heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om daartoe medische stukken in te dienen. Die ruimte heeft zij ook benut door in beroep informatie over te leggen. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Het arrest Korošec brengt niet met zich mee dat, als er wel stukken uit de behandelend medisch sector zijn ingebracht, de equality of arms geschonden is door het enkele feit dat appellante niet zelf een tegenrapport van een verzekeringsarts heeft ingebracht. De door appellante ingebrachte medische informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan de conclusies van de artsen van het Uwv over haar belastbaarheid. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms en geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen. Gelet hierop kan het door appellante gestelde financiële onvermogen buiten beschouwing worden gelaten.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.6.
De overwegingen van de rechtbank over de medische beoordeling worden onderschreven. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat haar psychische belastbaarheid is onderschat en dat ten onrechte geen verdergaande urenbeperking is aangenomen. De rechtbank heeft terecht geen redenen gezien om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In zijn rapport van 22 juli 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van GGZ betrokken, waaruit blijkt dat er naast PTSS sprake is van een borderline en antisociale persoonlijkheidsstoornis. Gelet op deze informatie en de in het verleden verrichtte polsoperaties heeft de verzekeringsarts terecht aanleiding gevonden om aanvullende beperkingen in de FML van 25 juli 2017 op te nemen. Een verdergaande urenbeperking dan de door de primaire verzekeringsarts gestelde arbeidsduurbeperking van 30 uur per week en 6 uur per dag heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet noodzakelijk geacht, omdat appellante deze claim niet met objectieve medische informatie heeft onderbouwd. Zij heeft in hoger beroep ook geen nieuwe medische gegevens ingebracht die reden geven tot twijfel aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.7.
Nu twijfel ontbreekt aan de juistheid van de FML van 25 juli 2017, wordt ook om die reden geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen.
4.8.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.9.
Uit 4.2 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is een schadevergoeding niet aan de orde. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente wordt dan ook afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020.
(getekend) S. Wijna
De griffier is verhinderd te ondertekenen