ECLI:NL:CRVB:2020:2605

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
18/1211 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de weigering van een nabestaandenuitkering aan appellante. De Svb had eerder de uitkering ingetrokken omdat appellante niet voor minstens 45% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante had hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep ongegrond. De Raad heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij de medische situatie van appellante centraal stond. De onafhankelijke verzekeringsarts F.J. Perquin werd ingeschakeld om de gezondheidstoestand van appellante te beoordelen. Perquin concludeerde dat appellante lijdt aan een hypermobiliteitssyndroom, maar dat dit niet leidde tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45% of meer. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de rapporten van de deskundigen niet te volgen en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat appellante niet benadeeld was door de aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de geduide functies nog steeds geschikt waren voor haar. De beslissing van de Svb om de nabestaandenuitkering te weigeren werd daarmee bevestigd.

Uitspraak

18.1211 ANW

Datum uitspraak: 23 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 februari 2018, 16/762 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.M. Carabain-Klomp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2020. Namens appellante is verschenen mr. Carabain-Klomp. De Svb heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Omdat het jongste kind van appellante [in] 2015 de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, heeft de Svb bij besluit van 26 augustus 2015 de eerder aan appellante toegekende nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) met ingang van 1 oktober 2015 ingetrokken. In dat besluit is vermeld dat indien appellante 45% of meer arbeidsongeschikt is zij nog wel in aanmerking kan komen voor een nabestaandenuitkering.
1.2.
Appellante heeft de Svb bericht dat zij zich meer dan 45% arbeidsongeschikt acht. Op verzoek van de Svb heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vervolgens een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante ten tijde van het achttien jaar worden van het jongste kind. Op grond van rapporten van de verzekeringsarts, waaronder een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 juli 2015, en de arbeidsdeskundige heeft het Uwv de Svb op 20 augustus 2015 geadviseerd om appellante niet aan te merken als arbeidsongeschikt in de zin van de ANW omdat de mate van arbeidsongeschiktheid 0% is.
1.3.
Bij besluit van 26 augustus 2015 heeft de Svb geweigerd aan appellante een nabestaandenuitkering toe te kennen omdat zij niet vanaf 1 oktober 2015 voor minstens 45% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Bij besluit van 31 december 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 augustus 2015 ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.1.
In beroep heeft appellante een medisch rapport van 1 juli 2016 overgelegd, opgesteld door verzekeringsarts R.A. Hollander, waarin tot meer beperkingen in de FML wordt geconcludeerd. De Svb heeft een rapport overgelegd van orthopedisch chirurg R.A.A. Bots van 1 februari 2017, welke arts de FML van 28 juli 2015 voor appellante niet te zwaar ingevuld acht. In een rapport van 31 mei 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML gehandhaafd.
2.2.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vooreerst vastgesteld dat het bezwaar van appellante uitsluitend ziet op het besluit van 26 augustus 2015, bij welk besluit is vastgesteld dat appellante niet ten minste 45% arbeidsongeschikt is geacht. Daarom staat uitsluitend ter beantwoording de vraag of de Svb terecht de aanvraag van appellante om een nabestaandenuitkering op grond van de ANW heeft afgewezen, omdat zij per 1 oktober 2015 niet ten minste 45% arbeidsongeschikt was. Hetgeen appellante heeft aangevoerd, heeft bij de rechtbank geen twijfel doen ontstaan over de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeelde mogelijkheden en beperkingen voor het verrichten van arbeid. Geconcludeerd wordt dat hetgeen appellante heeft aangevoerd en daarmee ook het door haar ingebrachte rapport van Hollander van 1 juli 2016, onvoldoende is voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van de Svb. Er bestaan daarom onvoldoende aanknopingspunten voor het door de rechtbank benoemen van een deskundige. De omstandigheid dat appellante het niet eens is met de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en ook niet met de conclusies van de orthopedisch chirurg Bots, is onvoldoende om een deskundige te benoemen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 28 juli 2015 moet appellante in staat worden geacht de door de arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen. Er is dus geen sprake van arbeidsongeschiktheid in de zin van de ANW.
3.1.
Appellante heeft aangevoerd dat geen doorslaggevende betekenis mag worden toegekend aan het oordeel van de door het Uwv ingeschakelde orthopedisch chirurg, nu wat betreft de klachten van appellante als gevolg van het hypermobiliteitssyndroom/hypermobiele type EDS en - gegeven ook de rapporten van de door appellante ingeschakelde verzekeringsarts - een reumatoloog of een verzekeringsarts de noodzakelijk expertise heeft en een orthopedisch chirurg niet. Appellante heeft de Raad verzocht de juiste deskundige dan wel een onafhankelijke verzekeringsarts te benoemen.
3.2.
De Svb heeft inschakeling van een nieuwe deskundige niet opportuun geacht, nu geen sprake is van nieuwe medische informatie en heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wettelijk kader
4.1.1.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is, recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW.
Artikel 11 van de ANW luidt:
1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.1.2.
Volgens vaste rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat de wetgever met deze bepaling kennelijk heeft beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten.
5. Inhoudelijke beoordeling
5.1.
Tussen partijen is in geschil het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellante op 30 september en tot 1 januari 2016 (artikel 14, lid 1, sub b ten tweede). Om meer inzicht te verkrijgen in de beperkingen van appellante heeft de Raad de onafhankelijke verzekeringsarts F.J. Perquin als deskundige benoemd teneinde de Raad van verslag en advies te dienen omtrent de gezondheidstoestand van appellante in dit tijdvak. De deskundige heeft in zijn rapport van 3 februari 2020 geconcludeerd dat sprake is van hypermobiliteitssyndroom (spectrum HMS/HT-EDA) en van een goed medicamenteus ingeregelde trage schildklier, die daarmee niet relevant is ten aanzien van de beperkingen. De deskundige kan zich alleen wat betreft onderdeel 4.19 (lopen tijdens het werk) niet verenigen met de FML van 28 juli 2015. Bij de diagnose spectrum HMS/HT-EDS is een grotere beperking passend dan bij de diagnose M. Bechterew, waar oorspronkelijk van werd uitgegaan. Lopen tijdens het werk is beperkt tot een uur per dag met als toelichting: tot maximaal twee uur, aldus Perquin.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van deze Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 22 september 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN7969), geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het in hoger beroep door Perquin uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek met inachtneming van alle beschikbare informatie. Het rapport is inzichtelijk en consistent en het advies is overtuigend gemotiveerd. Hetzelfde geldt voor het aanvullende rapport van 15 juni 2020.
5.3.
Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven de rapporten niet te volgen. De deskundige Perquin heeft in het rapport van 3 februari 2020 gemotiveerd uiteengezet dat het niet zo is dat appellante als gevolg van slijtage en ontsteking van de gewrichten meer beperkt is dan door de Svb – op advies van het Uwv – is aangenomen en in de FML is vermeld. Deze slijtage en ontsteking van alle gewrichten wordt niet ondersteund door objectieve bevindingen bij het orthopedisch medisch specialistisch onderzoek van Bots. Arts Van Nistelrooij, die deze slijtage beschrijft, benoemt weliswaar dat zijn bevindingen steunen op gericht lichamelijk onderzoek en anamnese. Echter, een beschrijving van lichamelijk onderzoeksbevindingen is niet aanwezig. Anamnese (wat cliënt vertelt) is onvoldoende om bevindingen van specialistisch onderzoek te verwerpen, aldus deskundige Perquin.
5.4.
Verzekeringsarts R.A. Hollander heeft op verzoek van appellante gereageerd op het rapport van Perquin van 3 februari 2020. Hollander heeft aangegeven vast te houden aan zijn eerdere visie op de belastbaarheid van appellante. Naar zijn mening is zij meer beperkt dan door de deskundige Perquin is aangenomen. De Raad heeft de deskundige verzocht nader van advies te dienen. Bij rapport van 15 juni 2020, heeft de deskundige Perquin aan dat verzoek voldaan en medegedeeld dat hij zijn in het rapport van 3 februari 2020 ingenomen standpunt handhaaft. In het bijzonder met betrekking tot die visie van Hollander dat sprake is van een belastbaarheid van twee uur per dag, heeft de deskundige Perquin gesteld dat voor de mate van urenbeperking uitdrukkelijk naar de aard en de ernst van de ziekte gekeken moet worden en dat gezien het bij appellante aanwezige objectiveerbare beeld een dergelijke urenbeperking niet kan worden onderbouwd. De Raad heeft geen reden het oordeel van de onafhankelijke deskundige niet te volgen nu deze in laatstgenoemd rapport overtuigend en inzichtelijk de conclusies van Hollander weerlegt.
5.5.
Appellante heeft in hoger beroep een brief van 9 september 2020 van psycholoog N. Brug overgelegd, waarin deze een somatische symptoomstoornis en een depressieve stoornis beschrijft. Voorts heeft zij ter zitting verzocht nogmaals in de gelegenheid te worden gesteld een rapport van een deskundige te overleggen. Dit verzoek wordt niet ingewilligd. De deskundige Perquin heeft in zijn rapport ook aandacht besteed aan de psyche en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor psychopathologie. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om het rapport van deskundige Perquin niet te volgen en daarmee ook onvoldoende aanknopingspunten om appellante nogmaals in de gelegenheid te stellen om een deskundigenrapport in te brengen over haar arbeidsongeschiktheid ten tijde in geding, te weten het tijdvak van 30 september 2015 tot 1 januari 2016.
5.6.
.De Svb heeft het Uwv om nader advies gevraagd omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid uitgaande van de door de deskundige voorgestane beperkingen. Naar aanleiding van het rapport van Perquin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML, blijkens het rapport van 3 maart 2020, aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in een rapport van 24 maart 2020 geconcludeerd dat op basis van de gewijzigde FML de geduide functies nog steeds geschikt zijn voor appellante. Het arbeidsongeschiktheidspercentage blijft dus 0. Aannemelijk is dat appellante door de aanpassing van de FML niet is benadeeld.
6.1.
Uit 5.1 tot en met 5.6 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van gronden.
6.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van F.E.M. Boon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2020.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) F.E.M. Boon