ECLI:NL:CRVB:2010:BN7969

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6707 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant met progressieve spierziekte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 november 2009, waarin de herziening van zijn WAO-uitkering aan de orde is. Appellant, die sinds 1993 arbeidsongeschikt is door rugklachten en moeheid, heeft in het verleden een uitkering ontvangen die aanvankelijk was vastgesteld op 25 tot 35% en later herzien naar 80 tot 100%. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2006, waarbij appellant werd onderzocht door een verzekeringsarts, werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 55 tot 65%. Dit besluit werd door appellant bestreden, waarbij hij aanvoerde dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) niet overeenkwam met eerdere conclusies van deskundigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 22 september 2010 behandeld. Appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. P.F.G. Hermans. De Raad overwoog dat de deskundige die door de rechtbank was ingeschakeld, de FML had aangepast op basis van eerdere bevindingen, maar dat de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding had gezien om deze aanpassing te wijzigen. De Raad concludeerde dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was en dat de functies schadecorrespondent, verkoper groothandel en administratief medewerker geschikt waren voor appellant.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling volgde. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 september 2010.

Uitspraak

09/6707 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 november 2009, 07/6736 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bergenhenegouwen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.F.G. Hermans.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is werkzaam geweest als cliëntenadviseur en is op 2 september 1993 uitgevallen wegens rugklachten en moeheid in de benen. Na afloop van de wachttijd is appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Nadat de uitkering aanvankelijk met ingang van 1 januari 2003 werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, is deze - na het doorlopen van twee beroepsprocedures bij de rechtbank - bij besluit van 18 december 2006 per 10 juni 2003 bepaald op 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellant op 8 december 2005 onderzocht door de verzekeringsarts. Deze heeft bij rapport van 5 april 2006 verslag gedaan van zijn bevindingen en op diezelfde datum een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Vervolgens is de arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk maar nog wel voor andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 55 tot 65%. Bij besluit van 11 mei 2006 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn uitkering met ingang van 1 juni 2006 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2. Tegen het besluit van 11 mei 2006 heeft appellant bezwaar gemaakt. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen aanleiding gevonden om de FML te wijzigen. Nadat de bezwaararbeidsdeskundige onderzoek had verricht, heeft het Uwv bij besluit van
27 juli 2007 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
3.1. In beroep heeft appellant aangevoerd dat de FML niet strookt met hetgeen de door de rechtbank in het kader van een eerdere beroepsprocedure benoemde deskundige revalidatiearts M. Terburg heeft geconcludeerd.
3.2. In haar rapport van 29 november 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML op diezelfde datum aangepast conform de bevindingen van Terburg. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige de geschiktheid van de functies op basis van de aangepaste FML nader gemotiveerd.
3.3. Op de aangepaste FML heeft appellant wederom kritiek geuit, waarop de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 20 februari 2008 heeft gereageerd.
3.4. Op verzoek van de rechtbank heeft de deskundige revalidatiearts R. Leder op 14 juni 2008 gerapporteerd, waarop appellant heeft gereageerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft in het rapport van de deskundige Leder aanleiding gevonden om de FML op 30 juli 2008 op enkele aspecten aan te passen. Na onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit kan worden gehandhaafd. Bij brief van 29 mei 2009 heeft de deskundige Leder een nadere reactie gegeven op de standpunten van appellant en het Uwv.
3.5. De rechtbank heeft zich in de aangevallen uitspraak kunnen verenigen met zowel de medische als de arbeidskundige component van het bestreden besluit. Zij heeft geen aanleiding gevonden de conclusie van de deskundige Leder niet te volgen. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat de belasting van de (resterende) geduide functies past binnen de belastbaarheid van appellant.
4. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank niet had mogen afgaan op het rapport van de deskundige Leder en daartoe wederom verwezen naar de bevindingen van Terburg alsmede naar het rapport van revalidatiearts W.C.G. Blanken van 2 augustus 2004. Beiden hebben meer beperkingen aangenomen dan de deskundige Leder, terwijl bij appellant sprake is van een progressieve spierziekte. Appellant heeft verder aangevoerd dat hij de geduide functies vanwege zijn beperkingen niet kan vervullen.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Het door de deskundige verrichte onderzoek is volledig en zorgvuldig. De Raad volgt het door de deskundige in zijn brief van 29 mei 2009 ingenomen standpunt, dat zijn inschatting van de belastbaarheid van appellant slechts minimaal verschilt met die van Terburg en Blanken. Daarbij tekent de Raad nog aan dat de bezwaarverzekeringsarts de FML in de beroepsfase aan de bevindingen van Terburg heeft aangepast. Van concrete aanknopingspunten dat de geldende FML wezenlijk verschilt met die bevindingen is de Raad niet gebleken. Naar het oordeel van de Raad is de medische grondslag van het bestreden besluit juist te achten.
5.3. Met betrekking tot de arbeidskundige kant van zaak overweegt de Raad dat het Uwv appellant in staat acht de functies schadecorrespondent (sbc-code 516080), verkoper groothandel (sbc-code 317012) en administratief medewerker (sbc-code 315090) te vervullen. De Raad is van oordeel dat deze functies terecht als geschikt voor appellant zijn aangemerkt. Appellants stelling dat de functie van schadecorrespondent wegens een overschrijding van de belastbaarheid op het aspect hurken ongeschikt is, volgt de Raad niet. De functiebelasting op het aspect ‘knielen/hurken’ is tijdens 2 werkuren 2 maal ongeveer 1 minuut achtereen. Weliswaar is hurken nagenoeg onmogelijk voor appellant, maar de hier van belang zijnde handeling kan tevens knielend worden uitgevoerd. Appellants belastbaarheid wordt in dat geval niet overschreden. Voorts is gelet op de functiebelasting en de aard van de functie administratief medewerker voldoende vast komen te staan dat er voldoende mogelijkheden zijn tot vertreden en het afwisselen van houding tijdens het zitten.
5.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep van appellant geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.D.F. de Moor.
IvR