ECLI:NL:CRVB:2020:2592
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die als winkelbeveiliger werkte, had zich op 13 juni 2016 ziek gemeld met diverse lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering, maar beëindigde deze per 15 juli 2017, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv en later door de rechtbank Rotterdam.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij meer beperkt is dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is aangenomen. Hij stelde dat de FML geen rekening houdt met zijn pijnklachten en psychische problemen, die ook leiden tot slaapproblemen en concentratieproblemen. Appellant verzocht om de benoeming van een onafhankelijk deskundige. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanknopingspunten zijn om het medisch oordeel van de artsen te betwisten. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellant. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.