ECLI:NL:CRVB:2020:257
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz)
Op 6 februari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het CIZ, betreffende de afwijzing van haar aanvraag om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Appellante, die ernstige lichamelijke problemen en PTSS heeft, diende op 15 juli 2016 een aanvraag in bij het CIZ. Deze aanvraag werd op 26 augustus 2016 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 20 maart 2017 ongegrond verklaard. Het CIZ stelde dat appellante in staat was om zelf hulp in te roepen en dat er geen blijvende behoefte was aan permanent toezicht of 24-uurs zorg.
De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellante voerde aan dat zij door flauwtes 24 uur per dag zorg nodig had om te voorkomen dat zij viel, en dat zij niet altijd in staat was om op relevante momenten zelf hulp in te roepen. De Raad oordeelde echter dat de door appellante genoemde valpartijen zich niet in de relevante periode hebben voorgedaan en dat de medische adviezen van het CIZ voldoende waren om te concluderen dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor 24-uurs zorg.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door W.J.A.M. van Brussel, met W.M. Swinkels als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 6 februari 2020.