ECLI:NL:CRVB:2020:2545
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Participatiewet na voortijdig verlaten gesprek over woon- en leefsituatie
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ongegrond had verklaard. De aanvraag was afgewezen omdat appellante niet had meegewerkt aan een gesprek over haar woon- en leefsituatie, dat zij voortijdig had verlaten. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante op 24 oktober 2016 bijstand heeft aangevraagd, maar dat er onduidelijkheden waren over haar woon- en leefsituatie. Tijdens een huisbezoek op 1 december 2016 en een gesprek op 19 december 2016 zijn er vragen gerezen over de juistheid van de door appellante verstrekte informatie. Appellante heeft tijdens het gesprek op 19 december 2016, na confrontatie met onderzoeksbevindingen, het gesprek voortijdig verlaten. De Raad oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de druk tijdens het gesprek ontoelaatbaar was en dat zij niet op de hoogte was van een interne richtlijn over een hersteltermijn. De Raad bevestigt dat appellante haar woon- en leefsituatie niet heeft kunnen onderbouwen, waardoor het college de aanvraag om bijstand terecht heeft afgewezen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.