ECLI:NL:CRVB:2020:2538
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering na bedrijfsongeval met nek- en rugklachten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die na een bedrijfsongeval op 20 november 2014 is uitgevallen door nek- en rugklachten, heeft in 2017 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat heeft geleid tot de weigering van de uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Limburg heeft de beslissing van het Uwv bevestigd, waarop appellant in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 2 september 2020 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan het Uwv heeft aangenomen, en verwees naar medische rapporten die zijn klachten onderbouwen. Het Uwv heeft de eerdere beslissing verdedigd en gesteld dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant niet meer dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad onderschrijft de bevindingen van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen, en oordeelt dat de FML van 18 januari 2017 correct is vastgesteld.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2020.