ECLI:NL:CRVB:2020:2535
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over voortzetting WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheid na revalidatietraject
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, die als lasser werkzaam was, had zich op 14 april 2010 ziek gemeld met longklachten en ontving een WGA-vervolguitkering. Na een verzoek om herbeoordeling in januari 2017, in verband met een opname in een revalidatiecentrum, heeft het Uwv vastgesteld dat appellant tijdelijk 100% arbeidsongeschikt was. Echter, het Uwv concludeerde dat appellant van 30 januari 2017 tot en met 30 maart 2017 geen benutbare mogelijkheden had, wat leidde tot de voortzetting van de WGA-vervolguitkering zonder wijziging.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de startdatum van het revalidatietraject op 30 januari 2017 moet worden gesteld en dat appellant vanaf die datum geen benutbare mogelijkheden had. Appellant betwistte dit in hoger beroep, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de medische gegevens onvoldoende steun bieden voor de stelling van appellant dat hij na het revalidatietraject nog arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de WGA-vervolguitkering terecht ongewijzigd had voortgezet.
De uitspraak benadrukt het belang van medische rapportages en de juiste interpretatie van revalidatietrajecten in het kader van arbeidsongeschiktheid en uitkeringen op basis van de Wet WIA. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.