ECLI:NL:CRVB:2020:2527

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
18/6329 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens gebrek aan informatie en communicatieproblemen

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellanten, die vanaf 24 januari 2017 bijstand ontvingen op grond van de Participatiewet (PW). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch ongegrond verklaarde. Het college had de bijstand van appellanten per 4 september 2017 opgeschort, omdat appellant niet de benodigde inlichtingen had verstrekt tijdens een gesprek met een medewerker van de opsporingsdienst. Appellant had het gesprek op 4 september 2017 beëindigd, waarna hij ook niet op een vervolgafspraak op 6 september 2017 was verschenen.

De Raad stelt vast dat appellant door zijn gedrag niet de voor de bijstand relevante inlichtingen heeft verstrekt. Appellanten voeren aan dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de ernstige psychiatrische problematiek van appellant, die zijn gedrag zou verklaren. De Raad oordeelt echter dat, hoewel de psychische problemen van appellant zijn erkend, dit niet betekent dat hij niet in staat was om de gevraagde informatie te verstrekken. De Raad concludeert dat het college terecht heeft gehandeld door de bijstand in te trekken, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

18 6329 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 20 oktober 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 oktober 2018, 18/695 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. G.J.A. van de Grint, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben vragen van de Raad beantwoord en appellanten hebben nadere stukken ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen vanaf 24 januari 2017 bijstand op grond van de Participatiewet
(PW) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
In het kader van een onderzoek naar – onder meer – mogelijke nevenactiviteiten en inkomsten van appellant heeft een medewerker opsporing fraude (medewerker) appellant uitgenodigd voor een gesprek op 4 september 2017. Appellant heeft gehoor gegeven aan deze uitnodiging en heeft de door het college gevraagde bankafschriften meegenomen. Over het gesprek op 4 september 2017 heeft de medewerker in een rapport van 6 september 2017 het volgende vermeld:
“Deelde mede niet meer te willen praten met [X] en naar rapporteur gaf blh aan niets met de recherche of politie te maken willen hebben, deelde letterlijk mede sch[ij]t hier aan te hebben en konden een dikke middelvinger krijgen. Gesprek is uiteindelijk beëindigd, was geen communicatie mogelijk. Aan blh medegedeeld dat de uitkering zal worden opgeschort en dat er nog een uitnodiging zou volgen. Blh stond vervolgens op en smeet de deur hard dicht en verliet vervolgens het pand.”
1.3.
Bij besluit van 4 september 2017 heeft het college het recht op bijstand per die datum opgeschort op onder meer de grond dat appellant niet de inlichtingen heeft verstrekt die het college nodig heeft om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Het college heeft appellant hierbij in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen door hem uit te nodigen voor een gesprek op 6 september 2017. Appellant heeft geen gehoor gegeven aan deze uitnodiging en heeft ook geen contact met het college opgenomen.
1.4.
Dit is voor het college aanleiding geweest bij besluit van 7 september 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 oktober 2017 (bestreden besluit), de bijstand van appellanten met ingang van 4 september 2017 in te trekken. Aan het bestreden besluit heeft het college, kort weergegeven en zoals nader toegelicht bij brief van 8 mei 2020, het volgende ten grondslag gelegd. Omdat tijdens het gesprek op 4 september 2017 geen communicatie met appellant mogelijk was, moest dit gesprek worden beëindigd. Daardoor heeft appellant geen vragen kunnen beantwoorden over de financiële situatie van hem en appellante. Aangezien appellant geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodiging voor het gesprek op 6 september 2017 heeft hij toen ook geen inlichtingen over zijn financiële situatie kunnen verstrekken. Hierdoor heeft appellant de in artikel 17, eerste lid, van de PW opgenomen inlichtingenverplichting geschonden. Als gevolg daarvan is het recht op bijstand niet vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat het gesprek op 4 september 2017 door toedoen van appellant is beëindigd en dat appellant, zonder bericht, niet is verschenen op de afspraak voor een gesprek op 6 september 2017. Evenmin is in geschil dat door deze gang van zaken appellant niet de voor de bijstand relevante, door het college verlangde inlichtingen over zijn financiële situatie heeft verstrekt.
4.2.
Appellanten hebben als enige beroepsgrond aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende betekenis heeft toegekend aan de ernstige psychiatrische problematiek van appellant, waarmee hij al jarenlang kampt. Door deze problematiek is het gedrag van appellant, wat ten grondslag ligt aan de intrekking van bijstand, hem niet aan te rekenen. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst appellant op het al in beroep overgelegde rapport, dat is opgemaakt door psychologen van “Het Blikveld, Specialist in Arbeidspsychologisch Advies”, naar aanleiding van een op 22 maart 2018 verricht onderzoek (rapport van 22 maart 2018). Verder hebben appellanten gewezen op diverse, ook in beroep overgelegde medische rapporten, gericht aan de huisarts van appellant, die de inhoud van het rapport van 22 maart 2018 ondersteunen.
4.3.
Voor zover appellant hiermee heeft willen aanvoeren dat het hem, gezien zijn ernstige psychiatrische problematiek, niet kan worden verweten dat hij de door het college verlangde inlichtingen niet heeft verstrekt tijdens het gesprek op 4 september 2017 en/of tijdens het beoogde gesprek op 6 september 2017, slaagt deze beroepsgrond niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.1.
Het college heeft opdracht gegeven tot het onderzoek dat heeft geleid tot het rapport van 22 maart 2018. Deze opdracht betrof het in kaart brengen van de psychische belastbaarheid en de persoonskenmerken van appellant en meer in bijzonder het onderzoeken of appellant met arbeid kan worden belast, op welk niveau hij kan functioneren, welke aanpassingen noodzakelijk zijn in werk, wat passend werk kan zijn, gelet op zijn mogelijkheden en affiniteiten en welke hulpverlening noodzakelijk is. Een van de conclusies uit het rapport van 22 maart 2018 is dat appellant niet met arbeid kan worden belast omdat hij zeer gering psychisch belastbaar is en ernstige psychiatrische problemen heeft. Hoewel hiermee de door appellant gestelde ernstige psychische problematiek wordt bevestigd, valt hieruit niet af te leiden dat hij niet in staat was om tijdens een gesprek begin september 2017 informatie te verstrekken over zijn financiële situatie. Ook overigens bevat het rapport van 22 maart 2018 geen aanknopingspunten voor de conclusie dat appellant daartoe toen niet in staat was. Hierbij moet in aanmerking genomen worden dat uitsluitend onderzoek is gedaan naar, kort gezegd, de arbeidsmogelijkheden van appellant. Tevens wordt aangetekend dat appellant wel in staat is gebleken om gevolg te geven aan de oproep voor het gesprek op 4 september 2017 en tevens om te voldoen aan het verzoek om tijdens dat gesprek de gevraagde bankafschriften te verstrekken.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2020.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) R.B.E. van Nimwegen