ECLI:NL:CRVB:2020:2522
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verzoek om kwijtschelding van een vordering door het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het verzoek om kwijtschelding van een vordering door het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân werd afgewezen. Appellant, die in 2010 een lening van € 20.000,- had ontvangen, verzocht in 2017 om de vordering buiten invordering te stellen vanwege onvoldoende betalingscapaciteit. Het dagelijks bestuur weigerde dit verzoek, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor kwijtschelding zoals vastgelegd in het Debiteurenplan.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en in hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, waaronder de stelling dat er dringende redenen waren voor kwijtschelding. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het dagelijks bestuur het verzoek van appellant terecht als een verzoek om kwijtschelding had geïnterpreteerd en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de gronden van appellant niet voldoende waren om de weigering van het dagelijks bestuur te ondermijnen.
De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de vastgestelde procedures en voorwaarden voor kwijtschelding van vorderingen in het bestuursrecht, en dat de beoordeling van dergelijke verzoeken in redelijkheid moet plaatsvinden, zonder dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden.