ECLI:NL:CRVB:2020:2499

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
18/4378 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om terug te komen van verhaalsbesluit in WAO-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante had geen rechtsmiddelen ingesteld tegen het verhaalsbesluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en was daarmee tekortgeschoten in het gebruik van haar rechtsmiddelen. Het Uwv had op 16 augustus 2007 een verhaalsbesluit genomen, waarbij de aan een ex-werknemer betaalde WAO-uitkering op appellante werd verhaald. Appellante stelde in hoger beroep dat er nieuwe feiten waren die dit verhaalsbesluit onjuist zouden maken, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan op 16 oktober 2020.

Uitspraak

18.4378 WAO

Datum uitspraak: 16 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 juli 2018, 18/151 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam 1] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2020. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

1.1.
[ex-werknemer] ( [ex-werknemer] ), ex-werknemer van appellante, is op 22 januari 2001 in tijdelijke dienst getreden bij appellante. Op 12 juni 2001 is [ex-werknemer] wegens ziekte uitgevallen voor zijn werk. Bij besluit van 7 juni 2002 heeft het Uwv aan [ex-werknemer] met ingang van 11 juni 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Het dienstverband tussen [ex-werknemer] en appellante is op 22 juli 2001 van rechtswege beëindigd.
1.2.
Het Uwv heeft, op verzoek van appellante, aan appellante toestemming verleend om per 1 juli 2004 eigenrisicodrager te zijn.
1.3.
Bij besluit van 31 januari 2005 (toerekeningsbesluit) heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij op grond van artikel 75a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO met ingang van 1 juli 2004 de aan [ex-werknemer] toegekende WAO-uitkering dient te betalen. Tegen dit besluit heeft appellante rechtsmiddelen ingesteld. Bij uitspraak van 6 augustus 2007 is het beroep van appellante tegen het toerekeningsbesluit door de rechtbank ongegrond verklaard en bij uitspraak van 24 december 2008 heeft de Centrale Raad van Beroep deze uitspraak bevestigd.
1.4.
Bij besluit van 16 augustus 2007 (verhaalsbesluit) heeft het Uwv de aan [ex-werknemer] betaalde WAO-uitkering verhaald op appellante. Hiertegen heeft appellante geen rechtsmiddelen ingesteld.
1.5.
Bij brief van 15 november 2016 heeft appellante gesteld dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden op grond waarvan de (terug)vordering van de aan [ex-werknemer] verstrekte WAO-uitkering onjuist zou zijn.
1.6.
Bij besluit van 10 maart 2017 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van het verhaalsbesluit van 16 augustus 2007.
1.7.
Bij beslissing op bezwaar van 17 november 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het toerekeningsbesluit en het verhaalsbesluit in rechte vaststaan. Met het Uwv is de rechtbank van oordeel dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd. De stelling van appellante dat [ex-werknemer] al voor de indiensttreding arbeidsongeschikt was en dit zou hebben verzwegen en dat appellante niet tijdig op de hoogte was van het
WAO-toekenningsbesluit aan [ex-werknemer] , is eerder al meerdere malen aangevoerd. Dit kan dan ook niet als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden gezien. Appellante had dit destijds in de procedures tegen het toerekeningsbesluit en het verhaalsbesluit kunnen aanvoeren.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep verwezen naar de in beroep aangevoerde gronden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv met juistheid het verzoek van appellante om terug te komen van het verhaalsbesluit van 16 augustus 2007 heeft afgewezen op de grond dat geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in art. 4:6 van de Awb zijn vermeld.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat appellante geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb heeft aangevoerd wordt onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat appellante tegen het verhaalsbesluit de door haar gestelde feiten en omstandigheden had kunnen aanvoeren, maar geen rechtsmiddelen heeft ingesteld tegen het verhaalsbesluit. Appellante is dus zelf te kort geschoten in het gebruik van haar rechtsmiddelen. Van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden is daarom geen sprake, zodat het Uwv met verwijzing naar zijn eerdere beslissing het verzoek van appellante op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb mocht afwijzen.
4.3.
Gelet op wat hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient bevestigd te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2020.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) H.S. Huisman