ECLI:NL:CRVB:2020:248
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering na beoordeling door verzekeringsarts bezwaar en beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die ziek was gemeld met psychische klachten, had een ZW-uitkering ontvangen van haar werkgever, een eigenrisicodrager. De verzekeringsarts van het Uwv had haar per 10 juni 2017 geschikt geacht voor haar laatst verrichte arbeid, waarna de ZW-uitkering werd beëindigd. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar medische situatie niet correct was ingeschat, met name haar agorafobie en paniekaanvallen, die haar zouden beperken in het vinden van werk buiten een straal van 500 meter van haar woning.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep volgde dit oordeel. De Raad oordeelde dat er sprake was van een zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat er geen aanleiding was om de conclusie van het Uwv te betwisten. De Raad benadrukte dat de belastbaarheid van appellante correct was ingeschat en dat er geen medische belemmeringen waren die haar arbeid verhinderden. Het reisprobleem dat appellante opwierp, kon in geval van medische noodzaak aanleiding geven tot een verzoek om een vervoersvoorziening, maar dit was niet voldoende om de beëindiging van de ZW-uitkering te weerleggen.
De uitspraak bevestigde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand bleef. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.