In deze zaak heeft appellante op 29 januari 2018 verhuisd van haar woning naar een andere woning en heeft zij bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van woninginrichting. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat appellante had moeten reserveren voor de kosten van woninginrichting. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellante is in hoger beroep gegaan, waarbij zij aanvoerde dat de verhuizing pas vanaf begin 2017 voorzienbaar was en dat zij te weinig tijd had om te reserveren voor de kosten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de verhuizing voor appellante al sinds november 2014 voorzienbaar was, gezien de overlastmeldingen in het conflict met haar buurman. Daarnaast was appellante al lange tijd ingeschreven bij de woningbouwvereniging, wat ook bijdroeg aan de voorzienbaarheid van de verhuizing. De Raad concludeerde dat de kosten van woninginrichting, indien noodzakelijk, uit het inkomen van de betrokkene moeten worden bestreden, en dat bijzondere bijstand alleen wordt verleend bij bijzondere omstandigheden.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante in de maanden voorafgaand aan de verhuizing voldoende had kunnen reserveren voor de kosten van woninginrichting. Het hoger beroep is dan ook afgewezen, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.