In deze zaak heeft appellante op 6 februari 2017 bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet (PW). Tijdens het intakegesprek op 10 februari 2017 verklaarde zij dat zij als zelfstandig nagelstyliste werkzaam was. Echter, na onderzoek door de gemeente Tilburg bleek dat appellante mogelijk nog steeds werkzaamheden verrichtte als nagelstyliste, wat zij niet had gemeld. De gemeente verzocht appellante om bankgegevens, waaruit bleek dat zij inkomsten ontving van een andere persoon. Handhavers voerden een onderzoek uit en ontdekten dat appellante een eenmanszaak had geregistreerd en actief was op sociale media, waar zij klanten zocht voor haar nagelstudio. Ondanks haar verklaringen dat zij niet meer werkzaam was, bevestigden getuigen dat zij nog steeds klanten had en dat haar vader een pand voor haar had gehuurd. De gemeente weigerde haar aanvraag voor bijstand op basis van de schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en in hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep deze uitspraak. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij geen op geld waardeerbare activiteiten had verricht en dat zij haar inlichtingenplicht had geschonden door deze activiteiten niet te melden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.