ECLI:NL:CRVB:2020:2463
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering ZW-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor WIA-functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als productiemedewerker werkte, had zich in juni 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde hem een ZW-uitkering, omdat hij in staat werd geacht om minimaal één van de functies die bij de WIA-beoordeling waren geselecteerd, te vervullen. De appellant had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was geweigerd omdat hij op dat moment minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een tweede ziekmelding in augustus 2016, heeft het Uwv opnieuw vastgesteld dat hij geen recht had op een ZW-uitkering.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had voldoende actuele informatie en had geen klachten van de appellant over het hoofd gezien. De rechtbank volgde het standpunt van de verzekeringsarts dat de appellant niet beroepsmatig mocht deelnemen aan het gemotoriseerde verkeer, maar dat dit geen belemmering vormde voor de voorgehouden functies.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat deze gronden al eerder waren besproken en dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om de ZW-uitkering toe te kennen, omdat de appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, met B.V.K. de Louw als griffier.