ECLI:NL:CRVB:2020:2460
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid voor functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, ontving een ZW-uitkering die door het Uwv op 10 april 2018 werd beëindigd. De beëindiging was gebaseerd op de conclusie dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, zoals vastgesteld door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen niet volledig waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat er ten onrechte geen urenbeperking was vastgesteld.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid te twijfelen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de gronden in essentie een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.