ECLI:NL:CRVB:2020:2460

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
19/1218 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid voor functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, ontving een ZW-uitkering die door het Uwv op 10 april 2018 werd beëindigd. De beëindiging was gebaseerd op de conclusie dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, zoals vastgesteld door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen niet volledig waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat er ten onrechte geen urenbeperking was vastgesteld.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid te twijfelen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de gronden in essentie een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 1218 ZW

Datum uitspraak: 14 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
25 januari 2019, 18/3348 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T.E. van der Bent, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid plaatsgevonden op 24 september 2020, via een beeldverbinding (skype). Namens appellant is verschenen mr. Van der Bent. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als nachtkoerier en heeft daarna een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Met ingang van 10 maart 2017 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant bij besluit van
11 augustus 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 januari 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 6 maart 2018 de ZW‑uitkering van appellant met ingang van 10 april 2018 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 24 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant naast de door de primaire arts al in aanmerking genomen beperking voor werken in de nacht, ook aangewezen geacht op werk zonder veelvuldige deadlines en productiepieken en hem tevens beperkt geacht voor omgaan met conflicten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de gewijzigde belastbaarheid van appellant weergegeven in de FML van 20 juli 2018. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellant ook met inachtneming van de aangepaste FML geschikt geacht voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant onveranderd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de medische beoordeling voor onjuist te houden. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, mede op basis van de VierDimensionale KlachtenLijst, meer beperkingen heeft aangenomen dan de primaire arts. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de hand van de standaard ‘Duurbelastbaarheid’ ook inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen reden is om een urenbeperking aan te nemen. Appellant heeft zijn standpunt dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen en dat een urenbeperking voor de hand ligt, niet met medische stukken onderbouwd. Appellant was rond de datum in geding niet onder behandeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen twijfel is gerezen over de vraag of op de beoordelingsdatum meer beperkingen aangenomen zouden moeten worden. Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom de functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering van appellant terecht met ingang van 10 april 2018 heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de aard en de omvang van zijn klachten. Appellant heeft aangevoerd dat zijn beperkingen niet volledig zijn weergegeven in de FML en dat met name ten onrechte geen urenbeperking is vastgesteld. Appellant is van mening dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend voor hem zijn, mede gezien de belasting in tijdsdruk en concentratie.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan wat gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de aangevallen uitspraak worden onderschreven. In hoger beroep heeft appellant geen medische informatie overgelegd die een onderbouwing biedt voor zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies, uitgaande van de belastbaarheid zoals die in de FML is neergelegd, in medisch opzicht geschikt moeten worden geacht voor appellant, wordt eveneens onderschreven.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2020.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) A.L. Abdoellakhan