Uitspraak
18 mei 2018, 15/3433 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
L.R. Scherpenzeel-Carlier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. M. Koolhoven, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 mei 2018. Het hoger beroep was gericht tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de WAJONG-uitkering van appellante. Op 26 maart 2020 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante. Hierdoor heeft mr. Koolhoven op 1 april 2020 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het Uwv in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Uwv veroordeeld kan worden in de proceskosten, aangezien het hoger beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank in eerste aanleg al een veroordeling in de proceskosten had uitgesproken, waardoor alleen de kosten in hoger beroep nog ter beoordeling stonden.
De Raad heeft de proceskosten begroot op € 787,50 voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Daarnaast heeft de Raad de verzoeken om vergoeding van extra kosten, die appellante heeft gemaakt in verband met rapporten van DC Expertise Centrum en Triage, in overweging genomen. Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het Uwv veroordeeld tot een totale vergoeding van € 6.022,02 aan appellante voor de gemaakte kosten. Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.R. Scherpenzeel-Carlier als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2020.