ECLI:NL:CRVB:2020:2456

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
18/6475 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte, heeft zich op 17 juli 2012 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Na een herbeoordeling in 2016 is zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 50,20%. Het Uwv heeft deze mate van arbeidsongeschiktheid bij besluit van 1 december 2016 vastgesteld en dit besluit is in bezwaar door het Uwv gehandhaafd. Appellant heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de rechtbank Amsterdam heeft het beroep ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld en dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten, waaronder continue pijn en tinnitus. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant correct heeft vastgesteld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de medische informatie en dat de FML adequaat is opgesteld.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2020.

Uitspraak

18.6475 WIA

Datum uitspraak: 14 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2018, 17/2046 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2020. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur voor 40 uur per
week. Op 17 juli 2012 heeft hij zich ziek gemeld met psychische en lichamelijk klachten. Vanaf 15 juli 2014 ontving hij een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 38,15%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft appellant op 9 november 2016 het
spreekuur bezocht van de verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant per 28 december 2015 mede in verband met intensieve therapie vanwege een carcinoom op zijn stemband volledig arbeidsongeschikt was en dat appellant per 9 november 2016 belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 november 2016. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 50,20%.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 1 december 2016 de mate van arbeidsongeschiktheid
21 november 2016 vastgesteld op 50,20%.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 23 februari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het
bezwaar tegen het besluit van 1 december 2016 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 januari 2017 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 februari 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep – die beschikte over de door appellant in bezwaar ingezonden informatie van zijn huisarts, psycholoog, psychiaters, radio-therapeut-oncoloog, en hoofd-hals chirurg – heeft vastgesteld dat hij geen aanleiding heeft gezien om de FML van 9 november 2016 te wijzigen.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in zijn rapport van 2 augustus 2017 uitdrukkelijk ingegaan op de medische informatie die appellant in beroep heeft ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat met de in de FML opgenomen beperkingen voldoende is tegemoet gekomen aan de klachten van appellant. Weliswaar heeft de tinnitus impact op de psychische belastbaarheid van appellant, maar hiermee is in de FML al voldoende rekening gehouden. Datzelfde geldt voor de door de huisarts beschreven klachten van zijn nek en achterhoofd. Gelet op de criteria van de ‘Standaard duurbelasting in arbeid’ geeft de tinnitus geen aanleiding voor een urenbeperking omdat het geen aandoening is waarvan bekend is dat deze met een energieverlies gepaard gaat (zoals bijvoorbeeld hart- en longaandoeningen). Evenmin is sprake van afgenomen beschikbaarheid vanwege intensieve therapie. Nu appellant geen nieuwe medische gegevens heeft ingebracht die twijfel geven aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is er geen aanleiding een onafhankelijke deskundige in de schakelen.
2.2.
Volgens de rechtbank is de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit evenmin onjuist. De grond dat appellant de geselecteerde functies niet kan uitvoeren vanwege de urenomvang en de fysieke belasting slaagt niet omdat de functies zijn geselecteerd op basis van de FML. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 16 oktober 2017 voldoende gemotiveerd dat de voorgehouden functies wat betreft het daarvoor vereiste intelligentie- en/of opleidingsniveau passen bij het niveau van appellant, zijnde opleidingsniveau 2. Voor de voorgehouden functies worden namelijk geen specifieke opleidings- en/of ervaringseisen gesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft terecht geoordeeld dat appellant in staat is om de voor de functie van soldering operator benodigde interne opleiding van een week te volgen. Verder heeft deze arbeidsdeskundige terecht vastgesteld dat appellant in staat is de werkzaamheden te verrichten van de eenvoudige functie van medewerker DIV (administratief medewerker).
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Het Uwv heeft onvoldoende rekening gehouden met de continue pijn als gevolg van zijn nek- en hoofdpijnklachten en met de tinnitus waardoor hij slecht slaapt en waaronder hij dagelijks fors lijdt. De hoofdpijn en tinnitus versterken elkaar. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het Uwv zijn cognitieve beperkingen goed heeft ingeschat. Het gevolg hiervan is dat appellant de voorgehouden functies niet kan verrichten, zeker niet in de gestelde omvang.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 21 november 2016 heeft vastgesteld op 50,20%.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die in beroep tegen de (medische) onderbouwing van het bestreden besluit zijn aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de overwegingen 3 tot en met 8, zoals verkort weergegeven onder 2 van deze uitspraak, afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen over de mogelijkheden en beperkingen van appellant worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat zijn nekklachten zijn onderschat. De verzekeringsartsen hebben deze klachten onderkend en daarvoor zijn in de FML onder andere beperkingen gesteld op de items 4.17 (hoofdbewegingen maken) en 5.8 (het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk). Deze artsen hebben daarbij informatie van de huisarts en de behandelend artsen meegewogen.
4.4.
Evenmin wordt appellant gevolgd in zijn standpunt dat zijn tinnitus klachten en cognitieve klachten zijn onderschat. De verzekeringsartsen hebben – ook nog in beroep – toegelicht dat de tinnitus invloed heeft op de psychische belastbaarheid van appellant. De beperkingen in verband met psychische klachten zijn voldoende ondervangen door de in de FML van 9 november 2016 aangenomen beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2020.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) B.V.K. de Louw