ECLI:NL:CRVB:2020:2451
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 26 juni 2017 haar beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die laatstelijk werkzaam was als medewerker ICT, had zich op 26 maart 2016 ziek gemeld na haar bevalling op 15 januari 2016. Het Uwv beëindigde haar ZW-uitkering per 6 juni 2016, omdat er volgens de bedrijfsarts geen medische beperkingen waren vastgesteld. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die concludeerde dat appellante per 6 juni 2016 geschikt was om haar eigen arbeid te verrichten, bevestigd. De Raad oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de artsen. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die haar standpunt zouden ondersteunen.
De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J. Brand, met M. Graveland als griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2020.