ECLI:NL:CRVB:2020:245

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
18/550 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die als magazijnmedewerker werkte, had zich op 7 augustus 2011 ziek gemeld en ontving vanaf 14 augustus 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat de appellant met ingang van 8 november 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn WGA-loonaanvullingsuitkering. De appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de medische grondslag van het bestreden besluit beoordeeld en geconcludeerd dat de belastbaarheid van de appellant, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 augustus 2016, niet was overschreden. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor de appellant. In hoger beroep is er geen nieuwe medische informatie ingebracht die tot een ander oordeel zou leiden.

De Raad heeft de uitvoerig gemotiveerde overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.550 WIA

Datum uitspraak: 29 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
14 december 2017, 17/891 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Vermeulen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 12 december 2018 heeft mr. I.J. Penning, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Penning. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerker voor 40 uur per week. Op 7 augustus 2011 heeft hij zich ziek gemeld met diverse klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 14 augustus 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80% of meer. Met ingang van 14 oktober 2015 is aan appellant een WGA‑loonaanvullingsuitkering toegekend, eveneens naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft appellant op 27 juni 2016 het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts
.Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 augustus 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 7 september 2016 de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant met ingang van 8 november 2016 beëindigd, omdat hij met ingang van 6 september 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant heeft het Uwv bij besluit van 26 januari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 25 januari 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat er geen aanleiding is om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten of aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De rechtbank kan de verzekeringsartsen bezwaar en beroep in hun beoordeling volgen. Zij hebben hun bevindingen en conclusies inzichtelijk en overtuigend toegelicht. De informatie van de behandelaars van appellant heeft niet tot een nieuw inzicht geleid over de al vastgestelde en geobjectiveerde pathologie. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv bij appellant aangenomen beperkingen, heeft de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat appellant in staat is de geselecteerde functies uit te oefenen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan zijn aangenomen. Daarvoor heeft hij de beperkingen concreet in de FML benoemd. Appellant is medisch niet in staat om de geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat voor een verzekerde na afloop van de wachttijd recht op uitkering als hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat na afloop van de wachttijd een recht op uitkering voor de verzekerde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 8 november 2016 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant heeft beëindigd.
4.3.
Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit is de belastbaarheid van appellant met de FML van 24 augustus 2016 niet overschreden. De verzekeringsartsen bezwaar en beroep hebben hun bevindingen in de rapporten van 25 januari 2017 en
13 oktober 2017 deugdelijk gemotiveerd. De uitvoerig gemotiveerde overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. In hoger beroep is verder geen medische informatie in het geding gebracht die tot een ander oordeel leidt.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 24 augustus 2016 wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2020.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) G.S.M. van Duinkerken