“De thans verkregen informatie betreft een psychologisch expertise rapport waarbij als eerste opvalt dat de onderzoeker Van Rijn een beschouwing geeft waarbij naar voren komt dat het functioneren van de GGZ naar zijn visie ondermaats is en waarbij de veronderstelling is dat bij GGZ Esens en de WAAG onvoldoende aandacht zou zijn geweest voor de voorgeschiedenis van belanghebbende en het bestaan van een PTSS waaraan de agressieproblematiek inherent zou zijn. Echter de WAAG is de meest gespecialiseerde GGZ instelling voor het behandelen van problemen in de agressieregulatie. Uit de brieven van de huisarts in het dossier aanwezig komt naar voren in de brief 31-07-2014 dat belanghebbende bij de WAAG werd gezien waar als diagnose een aanpassingsstoornis met een gemengd beeld van emotie en gedrag gedeeltelijk in remissie werd gesteld, dat belanghebbende bij de POH GGZ is geweest waarbij de indruk is dat er spanningsklachten zijn die bij oplopende spanning dan wel druk kans geven op een uitbarsting bij vermoedelijk laag gemiddelde intelligentie en een vermoeden van beperkende persoonlijkheidstrekken.
In het dossier in een beroep van GGZ Esens 07-10-2015 waaruit naar voren komt dat er sprake is van depressieve stoornis eenmalige episode licht, stoornis in de impulsbeheersing NAO, psychosociale problemen. Er is een brief van de seksuoloog Bozkir en de psychiater van Loon 03-05-2016 waaruit naar voren komt dat belanghebbende een depressie heeft eenmalige episode matig, stoornis in de impulsbeheersing NAO. De impulsiviteit is verminderd.
Daarnaast is belanghebbende door diverse verzekeringsartsen gezien op primair en in bezwaar waarbij geen van alle behandelaren op psychisch vlak werkend in twee verschillende GGZ instellingen, de POH GGZ van de huisarts, de huisarts of een van de verzekeringsartsen ooit een psychisch toestandsbeeld heeft beschreven wat in de buurt komt van de problematiek welke de psycholoog Van Rijn thans schetst. Het komt mij niet plausibel voor dat de behandelaren bij de WAAG en Esens niet aan een PTSS zouden hebben gedacht, met zekerheid is daar een depressieve episode vastgesteld variërend van ernst licht tot matig dan wel een aanpassingsstoornis hetgeen niet op ernstige zware psychiatrische problematiek duidt, daarbij komt dan ook nog dat uit de berichtgeving van de behandelend sector een beeld naar voren komt waarbij er vooruitgang wordt geboekt wat onder andere blijkt uit het gegeven dat de impulsiviteit verbetert. De psycholoog Van Rijn veronderstelt dat in de behandelend sector zou zijn verzuimd om een uitgebreide anamnese af te nemen, echter al deze instituten nemen intakes af waarbij de voorgeschiedenis van mensen wordt doorgenomen.
De psycholoog Van Rijn baseert zich op de afname van een paar vragenlijsten, echter deze vragenlijsten kunnen zeer goed een onjuist beeld van de situatie van iemand geven omdat er geen validiteitstesten zijn afgenomen. De ernst van de beperkingen die de psycholoog Van Rijn schetst komt op geen enkele wijze overeen met de activiteiten die belanghebbende overdag heeft blijkens het rapport van de primaire verzekeringsarts Wijnen 21-03-2016 waaruit naar voren komt dat belanghebbende een redelijk actief leven leidt, hij besteedt aandacht aan zijn kinderen die naar school worden gebracht, zo mogelijk doet hij wat huishoudelijk werk, hij rijdt kleine afstanden in de auto, als het mogelijk is werkt hij een paar uur per dag als oproepkracht. Het is naar de visie van ondergetekende dan ook helder en duidelijk dat het toestandsbeeld wat de psycholoog Van Rijn schetst niet overeenkomstig de feiten is in het dossier, de stukken van diverse behandelaren van de GGZ, de gegevens verstrekt door de huisarts en de gegevens die blijken uit diverse onderzoekingen bij diverse verzekeringsartsen. De thans verkregen informatie geeft dan ook geen aanleiding de visie van mijn collega Goldhoorn te herzien.
Mocht belanghebbende onverhoopt in een geheel andere toestand zijn gaan verkeren zoals geschetst in het rapport van de psycholoog Van Rijn dan kan belanghebbende zich tot de primaire afdeling wenden ter herbeoordeling daar de datum in geding een jaar voor datum onderzoek van de psycholoog Van Rijn ligt.”
Geen aanleiding wordt gezien te twijfelen aan de juistheid van deze inzichtelijk en overtuigend gemotiveerde reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat appellant deze reactie inhoudelijk niet heeft weersproken, bijvoorbeeld door het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor te leggen aan de psycholoog Van Rijn, wat gelet op de stevige kritiek van eerstgenoemde voor de hand had gelegen.