ECLI:NL:CRVB:2020:2430
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woninginrichtingskosten na niet noodzakelijke verhuizing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De appellante had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting na een verhuizing. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen, omdat de kosten voortkwamen uit een niet noodzakelijke verhuizing. De appellante had eerder vanuit een vrouwenopvang naar een tijdelijke kamer in plaats C verhuisd en later naar een appartement in dezelfde plaats. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de afwijzing ongegrond.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de kosten van woninginrichting waarvoor de appellante bijzondere bijstand had aangevraagd, niet noodzakelijk waren in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW). De appellante stelde dat haar verhuizing naar het appartement noodzakelijk was, maar de Raad oordeelde dat er geen medische noodzaak of urgentieverklaring voor deze verhuizing was. De Raad concludeerde dat de appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar woonsituatie onhoudbaar was, en dat de kosten van de tweede verhuizing niet als noodzakelijk konden worden beschouwd.
De beslissing van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd in het openbaar gedaan.