ECLI:NL:CRVB:2020:2428

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
18/6066 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toeslag AOW na overlijden schoonmoeder en wijziging leefvorm

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds juli 2011 een ouderdomspensioen ontving op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), had een aanvraag voor een toeslag ingediend na het overlijden van zijn schoonmoeder op 28 oktober 2017. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had eerder zijn recht op AOW-pensioen herzien naar de norm voor een ongehuwde, omdat er sprake was van een meerpersoonshuishouden. De appellant was van mening dat hij recht had op herleving van de toeslag na het overlijden van zijn schoonmoeder, maar de Svb wees deze aanvraag af.

De Raad overwoog dat de appellant niet kon terugvallen op het vertrouwensbeginsel, omdat hij op de hoogte was van de gevolgen van het overlijden van zijn schoonmoeder voor zijn AOW-rechten. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de appellant als ongehuwde was aangemerkt en dat de wijziging van zijn leefvorm na het overlijden van zijn schoonmoeder leidde tot het verlies van recht op toeslag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht de aanvraag voor de toeslag had afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van de overheid en de noodzaak voor burgers om zich bewust te zijn van de gevolgen van hun persoonlijke situatie op hun sociale zekerheidsrechten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet kon slagen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18.6066 AOW

Datum uitspraak: 8 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 oktober 2018, 18/572 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.W.N. van den Oever, advocaat, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. L.A. Versteegh, advocaat, zich als gemachtigde gesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving sinds juli 2011 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm van een gehuwde met een toeslag. Naar aanleiding van een onderzoek gezamenlijk huishouden heeft appellant in maart 2016 aan de Svb gemeld dat naast zijn partner ook zijn schoonmoeder bij hem woont.
1.2.
Bij besluit van 8 april 2016 heeft de Svb het recht op AOW-pensioen van appellant vanaf juli 2016 herzien naar de norm voor een ongehuwde, omdat sprake is van een meerpersoonshuishouden. De toeslag op het AOW-pensioen is komen te vervallen. In het hiertegen gemaakte bezwaar heeft appellant opgemerkt dat hij het niet eerlijk vindt dat hij niet opnieuw toeslag krijgt op het moment dat zijn schoonmoeder komt te overlijden. In een telefoongesprek met de Svb op 27 mei 2016 heeft appellant herhaald dat hij er moeite mee heeft dat zijn toeslag in het geval van overlijden van zijn schoonmoeder niet meer herleeft. Bij beslissing op bezwaar van 20 juli 2016 is het bezwaar tegen het besluit van 8 april 2016 ongegrond verklaard. Hierin is over een mogelijke herleving van het recht op toeslag opgemerkt dat zich nog geen andere feitelijke situatie heeft voorgedaan waardoor de Svb daarover nog geen beslissing heeft genomen. Appellant heeft geen beroep ingesteld tegen dit besluit, zodat het besluit van 8 april 2016 rechtens onaantastbaar is geworden.
1.3.
Op 7 september 2017 heeft appellant bij de Svb geïnformeerd naar zijn recht op toeslag in geval zijn schoonmoeder zou komen te overlijden. Bij brief van 21 september 2017 heeft de Svb appellant medegedeeld dat hij opnieuw een toeslag kan aanvragen. Daarbij is herhaald dat de Svb pas inhoudelijk over een mogelijke herleving van de toeslag kan beslissen als de feitelijke situatie uitwijst dat appellant alleen met zijn partner samenwoont en hij een aanvraag om toeslag indient. Dit omdat deze situatie zich nog niet heeft voorgedaan zodat de Svb nog geen beslissing heeft genomen over mogelijke herleving van recht op toeslag.
1.4.
Na het overlijden van zijn schoonmoeder op 28 oktober 2017 heeft appellant opnieuw een toeslag aangevraagd.
1.5.
Bij besluit van 16 november 2017 heeft de Svb de aanvraag afgewezen.
1.6.
Bij beslissing op bezwaar van 20 december 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 16 november 2017 ongegrond verklaard. Aan dit besluit is
artikel 8, tweede lid, onder b, van de AOW ten grondslag gelegd. In dit artikellid is bepaald dat na 1 januari 2015 geen recht op toeslag meer ontstaat als gevolg van wijziging van de leefvorm, waardoor niet langer sprake is van een ongehuwde als bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, van de AOW. Door het overlijden van de schoonmoeder op 28 oktober 2017 is de leefvorm van appellant gewijzigd van ongehuwd naar gehuwd en bestaat geen recht op toeslag meer.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is vastgesteld dat appellant bij besluit van 8 april 2016 per
1 juli 2016 als ongehuwde in de zin van de AOW is aangemerkt. Nu dit besluit in rechte vaststaat, heeft de rechtbank de beroepsgronden met betrekking tot deze kwalificatie als ongehuwde onbesproken gelaten. Verder is de rechtbank van oordeel dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op grond van artikel 8, tweede lid, onder b, van de AOW, zoals dat sinds 1 januari 2015 geldt, geen recht heeft op toeslag. Doordat de schoonmoeder van appellant op 28 oktober 2017 overleed, wijzigde de leefvorm van appellant van ongehuwd naar gehuwd in de zin van de AOW. De Svb heeft de aanvraag van toeslag daarom terecht afgewezen.
3. In hoger beroep is aangevoerd dat appellant bij het besluit van 8 april 2016 niet had mogen worden aangemerkt als ongehuwde. Verder is bestreden dat door het overlijden van de schoonmoeder sprake is van een wijziging van leefvorm als bedoeld in
artikel 8, tweede lid, onder b, van de AOW, omdat altijd sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding. Tot slot is aangevoerd dat appellant op grond van de brief van
21 september 2017 van de Svb erop mocht vertrouwen dat hij na het overlijden van zijn schoonmoeder weer recht zou hebben op toeslag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich geheel vinden in wat de rechtbank heeft overwogen en komt op grond van deze overwegingen tot hetzelfde oordeel. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
Naar het oordeel van de Raad kon appellant geen rechtens te honoreren verwachtingen ontlenen aan de brief van 21 september 2017 van de Svb. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen (zie de uitspraak van de Raad van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351). In dit geval blijkt uit het bezwaarschrift tegen het besluit van
8 april 2016 en uit de telefoonnotitie van het gesprek van 27 mei 2016 dat appellant ervan op de hoogte was dat zijn recht op toeslag na het overlijden van zijn schoonmoeder niet zou herleven. Vervolgens is in de beslissing op bezwaar van 20 juli 2016 aangegeven dat er nog geen beslissing over het herleven van de toeslag wordt genomen totdat de feitelijke situatie is gewijzigd. Dit is herhaald in de brief van 21 september 2017. Hieruit heeft appellant redelijkerwijs niet kunnen afleiden dat zijn recht op toeslag zou herleven indien zijn schoonmoeder zou komen te overlijden. Reeds hierom faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel.
4.3.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2020.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) P. Boer