ECLI:NL:CRVB:2020:2417
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid na zwangerschapsklachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die zich ziek had gemeld na zwangerschapsklachten, had een ZW-uitkering ontvangen van het Uwv. Na een beoordeling van haar belastbaarheid door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat zij per 4 maart 2016 geen recht meer had op ziekengeld. Appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. Later, in 2016, meldde zij zich opnieuw ziek terwijl zij een WW-uitkering ontving. Het Uwv kende haar een ZW-uitkering toe, maar na een nieuwe beoordeling concludeerde het Uwv dat appellante per 13 april 2017 arbeidsgeschikt was. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen, met name door vermoeidheid als gevolg van haar medische aandoeningen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de inschatting van de belastbaarheid van appellante. Het verzoek van appellante om aanhouding van de zaak in afwachting van een onderzoek van het RIVM naar gezondheidsklachten bij vrouwen met siliconen borstimplantaten werd afgewezen, omdat dit onderzoek geen directe gevolgen zou hebben voor haar specifieke situatie. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies voor appellante medisch passend waren, ondanks haar klachten.