In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante. Appellante had zich op 3 april 2012 ziek gemeld met nek- en rugklachten en ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 1 juni 2016 en stelde dat appellante met ingang van 1 augustus 2016 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte concludeerde dat het bestreden besluit van het Uwv op goede gronden was genomen. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was, maar dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) niet correct was toegepast. De Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het primaire besluit van 31 mei 2016 herroepen. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 werd ongegrond verklaard. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 5.793,30 bedragen, en het door appellante betaalde griffierecht vergoed.