ECLI:NL:CRVB:2020:2380
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.J. Schaap
- A.A.H. Ibrahim
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens verblijf buiten de gemeente en de gevolgen van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellant, die sinds 4 november 2011 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân ongegrond verklaarde. Het college had de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat hij niet had gemeld dat hij sinds 29 maart 2016 zijn woonplaats buiten de gemeente had. Dit besluit was gebaseerd op een onderzoek dat was ingesteld na een melding dat appellant bij zijn vriendin in Noord-Holland verbleef.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan, wat leidde tot de conclusie dat hij ten onrechte bijstand heeft ontvangen. De Raad benadrukt dat de bewijslast voor de intrekking van bijstand bij de bijstandverlenende instantie ligt. De Raad heeft de onderzoeksbevindingen van het college beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende zijn om de intrekking van de bijstand te rechtvaardigen. Appellant had aangevoerd dat hij toestemming had gekregen voor verblijf buiten de gemeente, maar de Raad oordeelt dat deze toestemming niet van toepassing was op langdurig verblijf.
De Raad heeft ook de beroepsgrond van appellant over dringende redenen voor terugvordering van de bijstand verworpen, omdat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde negatieve gevolgen van de terugvordering. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.