In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een postbus ongegrond heeft verklaard. De aanvraag was ingediend op 24 november 2018 en werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen op de grond dat de kosten niet noodzakelijk waren, aangezien appellante haar post ook via haar woonadres kon ontvangen. Appellante stelde dat zij een postbus nodig had omdat haar post werd gemanipuleerd, maar deze stelling werd niet onderbouwd met objectieve gegevens.
De Centrale Raad van Beroep heeft de beoordeling van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de kosten voor een postbus niet noodzakelijk zijn, omdat appellante over een brievenbus bij haar woning beschikt. Daarnaast werd het verzoek om een dwangsom afgewezen, omdat het college tijdig op de aanvraag had beslist. De Raad verduidelijkte dat de termijn van zes weken in de Algemene wet bestuursrecht niet geldt als beslistermijn voor de aanvraag, maar voor het indienen van bezwaar of beroep. Het college had acht weken de tijd om te beslissen, wat het ook gedaan heeft.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagde.