ECLI:NL:CRVB:2020:2358
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onduidelijke woonsituatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel van 15 december 2017. De appellant had een aanvraag om bijstand ingediend, maar deze werd afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld of hij zijn hoofdverblijf had op het opgegeven uitkeringsadres. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanvragen om bijstand van 11 november 2016 en om een bijdrage op grond van het gemeentelijk minimabeleid van 5 januari 2017 terecht waren afgewezen. Tevens werd het verstrekte voorschot van € 556,- terecht teruggevorderd, omdat de woonsituatie van de appellant onduidelijk was.
De Raad overwoog dat het hoofdverblijf van iemand daar is waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven ligt, en dat dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De appellant had niet de nodige duidelijkheid gegeven over zijn woonadres. Tijdens de beoordelingsperiode, van 11 november 2016 tot en met 30 januari 2017, had de appellant veel buiten zijn woonplaats gepind, en zijn verklaringen over de woonsituatie kwamen niet overeen met de bevindingen tijdens het huisbezoek. De Raad concludeerde dat, ondanks dat de appellant op het adres stond ingeschreven en huur en andere lasten betaalde, dit niet betekende dat hij daar ook daadwerkelijk zijn hoofdverblijf had.
De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken, en de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de beslissing ondertekend.