ECLI:NL:CRVB:2020:2358

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
18/577 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onduidelijke woonsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel van 15 december 2017. De appellant had een aanvraag om bijstand ingediend, maar deze werd afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld of hij zijn hoofdverblijf had op het opgegeven uitkeringsadres. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanvragen om bijstand van 11 november 2016 en om een bijdrage op grond van het gemeentelijk minimabeleid van 5 januari 2017 terecht waren afgewezen. Tevens werd het verstrekte voorschot van € 556,- terecht teruggevorderd, omdat de woonsituatie van de appellant onduidelijk was.

De Raad overwoog dat het hoofdverblijf van iemand daar is waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven ligt, en dat dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De appellant had niet de nodige duidelijkheid gegeven over zijn woonadres. Tijdens de beoordelingsperiode, van 11 november 2016 tot en met 30 januari 2017, had de appellant veel buiten zijn woonplaats gepind, en zijn verklaringen over de woonsituatie kwamen niet overeen met de bevindingen tijdens het huisbezoek. De Raad concludeerde dat, ondanks dat de appellant op het adres stond ingeschreven en huur en andere lasten betaalde, dit niet betekende dat hij daar ook daadwerkelijk zijn hoofdverblijf had.

De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken, en de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de beslissing ondertekend.

Uitspraak

18.577 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 december 2017, 17/1737 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland (college)
Datum uitspraak: 29 september 2020
Zitting heeft: J.N.A. Bootsma
Griffier: T. Ali
Ter zitting zijn verschenen: mr. K.A. Faber, advocaat, namens appellant, en mr. A. Everts namens het college.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Dit betekent dat de aanvragen om bijstand van 11 november 2016 en om een bijdrage op grond van het gemeentelijk minimabeleid van 5 januari 2017 terecht zijn afgewezen en dat het verstrekte voorschot van € 556,- terecht is teruggevorderd omdat de woonsituatie van appellant onduidelijk was.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Waar iemand zijn woonadres heeft is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van iemand ligt daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
Omdat het gaat om een aanvraag om bijstand moet appellant hierover de nodige duidelijkheid geven. Hij is hier niet in geslaagd. Op grond van de beschikbare gegevens kan niet worden vastgesteld of appellant zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres in de gemeente Steenwijk en dus ook niet of hij recht had op bijstand.
In de te beoordelen periode, die loopt van 11 november 2016 tot en met 30 januari 2017, heeft appellant veel buiten [woonplaats] gepind. De verklaring van appellant voorafgaand aan het huisbezoek over vers eten in de koelkast klopte niet met wat is gezien bij het huisbezoek. Ook de verklaring van appellant dat het zo koud was in de woning omdat de verwarming kapot was bleek niet te kloppen. Dat appellant op het opgegeven adres stond ingeschreven, huur en andere vaste lasten betaalde en dat de woning was ingericht, betekent nog niet dat hij daar zijn hoofdverblijf had. Anders dan hij heeft gesteld blijkt uit de foto’s niet dat appellant in de woning sliep en at. Het ontbreken van recente administratie, sokken en ondergoed duidt eerder op het tegendeel. Net als de droge WC, de wasmachine die niet was aangesloten en het waterverbruik, dat ongeveer de helft was van het gemiddelde.
Het hoger beroep slaagt niet. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) T. Ali (getekend) J.N.A. Bootsma