ECLI:NL:CRVB:2020:2355
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Wijziging van persoonsgebonden budget en terugvordering onverschuldigd betaald bedrag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft appellante die in verband met haar beperkingen een persoonsgebonden budget (pgb) had ontvangen voor de jaren 2012 en 2013. Het zorgkantoor, CZ Zorgkantoor B.V., heeft na een melding van mogelijke fraude onderzoek gedaan naar de besteding van het pgb. Op basis van dit onderzoek heeft het zorgkantoor besloten het pgb voor beide jaren te wijzigen naar respectievelijk € 3.300,14 en nihil, en heeft het een bedrag van € 50.042,19 en € 54.169,99 aan onverschuldigd betaald pgb teruggevorderd van appellante.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het zorgkantoor heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het zorgkantoor voldoende aannemelijk had gemaakt dat in de betreffende jaren geen zorg was geleverd. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt gemotiveerd, maar de Raad heeft geoordeeld dat het zorgkantoor in redelijkheid tot de belangenafweging heeft kunnen komen en dat appellante niet heeft aangetoond dat het pgb is gebruikt waarvoor het bedoeld was.
De Raad heeft besloten om niet in te gaan op het verzoek van appellante om zorgverleners als getuigen te horen, omdat de zorgverleners al duidelijke verklaringen hadden afgelegd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het zorgkantoor bevoegd was om de subsidievaststellingen te wijzigen en het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met L.M. Tobé als voorzitter en J.P.A. Boersma en N.R. Docter als leden.