ECLI:NL:CRVB:2020:2345

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
18/980 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die zich op 11 november 2013 ziek meldde met rugklachten, had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%, maar na een herbeoordeling werd dit percentage verlaagd naar 37,09%. Appellante was het niet eens met deze herbeoordeling en stelde dat haar belastbaarheid onjuist was ingeschat. Ze verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling van het Uwv.

De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep onderschreef dit oordeel. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. De argumenten van appellante over de piekbelasting in de functie van telefonisch medewerker planning werden niet overtuigend geacht. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht geen aanleiding had gezien om de medische beoordeling van het Uwv te betwijfelen en bevestigde de eerdere uitspraak.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellante om voldoende bewijs te leveren voor haar claims over haar belastbaarheid. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om proceskosten af.

Uitspraak

18.980 WIA

Datum uitspraak: 2 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
23 januari 2018, 17/1761 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als assurantieadviseur voor 24 uur per week. Op 11 november 2013 heeft appellante zich ziek gemeld met rugklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv appellante met ingang van 2 december 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend tot 2 januari 2019. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 augustus 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 29,30%. Bij besluit van 14 oktober 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 13 oktober 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, zodat zij met ingang van 2 januari 2019 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 8 mei 2017 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag, die geen aanleiding heeft gezien om forsere beperkingen aan te nemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nieuwe functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid op 37,09% vastgesteld. Omdat appellante voor ten minste 35% arbeidsongeschikt wordt geacht, betekent dit dat haar WIA-uitkering ongewijzigd wordt voortgezet.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. De verkregen informatie van anesthesioloog U. Beese heeft niet geleid tot het aannemen van meer beperkingen in de FML. Voor de stelling dat het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kort door de bocht zou zijn en dat het bestreden besluit onvoldoende zou zijn gemotiveerd, ziet de rechtbank geen grond. Over de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 3 mei 2017 afdoende heeft gemotiveerd dat er in de geselecteerde functies voldoende mogelijkheden tot vertreden zijn. In een aanvullend rapport van 21 september 2017 is afdoende toegelicht dat ook bij piekbelasting de vertredingsmogelijkheid in de functie telefonisch medewerker planning bij een servicekantoor gasstoring en onderhoud (SBC-code 315120) toereikend is, met name nu uit de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat het lopen deel uitmaakt van de functiebelasting en voortkomt uit het verrichten van de tot de functie behorende taken en tijdens piekbelasting minimaal 5 keer per uur 1 minuut is. Wat appellante daartegen heeft aangevoerd, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de bevindingen van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de aard en de ernst van haar rugklachten tot meer beperkingen in de FML hadden moeten leiden en de geselecteerde functies daarom niet passend zijn. Ook met de huidige FML kunnen die functies niet als passend worden beschouwd, omdat de vereiste mate van vertreding niet gewaarborgd is. De stelling van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de piekbelasting in de functie telefonisch medewerker planning toch niet zo vaak voorkomt vanwege het afgenomen aantal strenge winters in Nederland, acht appellante een ontoelaatbare relativering van de functiebelasting. Appellante heeft een verklaring van haar fysiotherapeut overgelegd. Daarin is vermeld dat de verzekeringsarts ten onrechte uit is gegaan van een stabiel klachtenpatroon en stabiele belastbaarheid. Er is sprake van recidiverende episodes waarin appellante meer pijn heeft. Tijdens een relatief stabiele periode is appellante in staat om te werken zoals beschreven door de arbeidsdeskundige. In periodes met toegenomen pijn en beperking, die er redelijk frequent zijn, is de belasting te veel. Appellante heeft om benoeming van een deskundige verzocht. Daarbij heeft zij gewezen op een artikel van J. Faas in het vakblad Medisch Contact, waarvan de strekking volgens haar is dat wanneer voldoende twijfel is gezaaid over de bevindingen van het Uwv, de rechter een deskundige zou moeten benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 13 oktober 2016 heeft vastgesteld op 37,09%.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellante op de datum in geding onjuist heeft ingeschat. Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven. Benadrukt wordt dat in verband met de rugklachten van appellante forse beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. De informatie van de fysiotherapeut heeft terecht geen aanleiding gegeven tot aanpassing van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in het standpunt dat met de in de FML bij beoordelingspunt 5.9 (afwisselingen van houding) gegeven toelichting dat appellante naar eigen inzicht het lopen en het zitten moet kunnen afwisselen, voldoende is tegemoet gekomen aan de klachten die appellante op dit terrein heeft
.Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 8 augustus 2019 en 23 augustus 2019 gemotiveerd toegelicht dat klachten van het bewegingsapparaat zelden elke dag hetzelfde zijn en dat in de FML wordt uitgegaan van een gemiddelde periode. Bij een chronische ziekte is volgens de verzekeringsarts wel een iets hoger verzuim te verwachten, maar het is volgens deze arts niet aannemelijk dat dit meer dan 25% is. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan dit standpunt.
4.3.
Het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen wordt afgewezen, omdat de daartoe noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de vertredingsmogelijkheden per functie bekeken en op dit punt één functie niet geschikt geacht. Tevens zijn binnen de SBC-code enkele functies vervangen door vergelijkbare functies met een betere vertredingsmogelijkheid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 mei 2017 voor deze (vervangende) functies per functie en per signalering toegelicht waarom deze geschikt zijn. Deze motivering wordt overtuigend geacht. Daarbij is mede van belang dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over dit aspect overleg heeft gehad met zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bewaar en beroep.
4.5.
Hetgeen appellante heeft aangevoerd over de piekbelasting in de functie telefonisch medewerker planning leidt niet tot een ander oordeel. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 september 2017 gesteld dat gelet op het feit dat zachte winters eerder regel dan uitzondering zijn en omdat de piekbelasting ook bij strenge vorst slechts enkele dagen per jaar voorkomt, de vertredingsmogelijkheid in de functie vrijwel altijd ruim voldoende zal zijn. Bij extreme kou is dit het minimum van 5 keer per uur 1 minuut, wat volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toereikend is. Deze motivering sluit aan bij de belasting op het aspect lopen (4.18), waarbij is vermeld “tijdens 8 werkuren 5 maal ongeveer 1 minuten achtereen”. Uit de functiebeschrijving blijkt voorts dat alleen bij extreme kou een piek van 150-200 telefonische storingsmeldingen per dag voorkomt. Gelet hierop is van een ontoelaatbare relativering van de functiebelasting geen sprake.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2020.
(getekend) E. Dijt
(getekend) E.D. de Jong