ECLI:NL:CRVB:2020:2343
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep
In deze zaak heeft appellante, die als keukenhulp werkte, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Appellante heeft zich op 3 november 2015 ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft in eerdere besluiten, waaronder een besluit van 11 oktober 2017, vastgesteld dat appellante niet volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige als voldoende onderbouwd heeft beschouwd.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij volledig arbeidsongeschikt is en geen benutbare mogelijkheden heeft om te werken. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er geen steun te vinden is in de medische gegevens voor het standpunt van appellante. De Raad heeft de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige onderschreven en vastgesteld dat het Uwv terecht heeft geweigerd om een WIA-uitkering toe te kennen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, met B.V.K. de Louw als griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 oktober 2020.