ECLI:NL:CRVB:2020:2342

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
19/2364 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid tot arbeid van een schoonmaakster na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich ziek gemeld met lichamelijke klachten en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). De verzekeringsartsen van het Uwv concludeerden dat appellante per 14 maart 2018 weer arbeidsgeschikt was voor haar eigen werk. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was en dat haar psychische klachten niet goed waren meegenomen.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in haar rapporten uiteengezet dat appellante, ondanks haar klachten, haar werk van schoonmaakster kon verrichten. De Centrale Raad van Beroep heeft de rechtbank in haar oordeel gevolgd en vastgesteld dat er geen aanleiding was om het standpunt van de verzekeringsarts voor onjuist te houden. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hebben verricht en dat de conclusies die zij hebben getrokken, voldoende zijn onderbouwd. De psychische klachten van appellante, waaronder een somatische symptoomstoornis, waren niet van dien aard dat zij haar eigen werk niet kon verrichten. De Raad concludeert dat het Uwv op goede gronden het ziekengeld heeft beëindigd en dat appellante in staat was om haar werkzaamheden te hervatten.

Uitspraak

19.2364 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 april 2019, 18/4125 ZW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 oktober 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.S. Schuurink, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport ingezonden.
Op 22 juli 2020 heeft mr. N. Schuerman, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Schuerman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor twaalf en een half uur per week. Op 13 september 2017 heeft zij zich vanuit een situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellante per 30 oktober 2017 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Op 13 maart 2018 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 14 maart 2018 weer arbeidsgeschikt geacht voor haar eigen werk van schoonmaakster. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 13 maart 2018 vastgesteld dat appellante per 14 maart 2018 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 juni 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt en dat het onderzoek de getrokken conclusies kan dragen. Uit de gedingstukken kan niet worden afgeleid dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 7 maart 2019 gemotiveerd uiteengezet waarom de door appellante in beroep ingebrachte stukken, waaronder een rapport van een arbeidsmedische expertise door de Landelijke Expertise Balie van 5 september 2018 en een onderzoeksrapport van GZ-psycholoog E. Kok-Van den Dool van HSK van 9 november 2018, haar geen argumenten hebben gegeven om het ingenomen standpunt te wijzigen. Uit het onderzoeksrapport van HSK blijkt dat aan de lichamelijke klachten van appellante een somatische symptoomstoornis ten grondslag ligt. De in het onderzoeksrapport vermelde psychische klachten en belemmeringen van appellante vormen geen beletsel om haar eigen werk te doen dat psychisch noch lichamelijk belastend is. Appellante is in het eigen werk verzekerd van een dagritme, activering en afleiding en twee en een half uur beweging per dag in niet zware activiteiten en werk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het ziekengeld op goede gronden met ingang van 14 maart 2018 beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat de artsen geen juist beeld hebben gehad van haar beperkingen. Appellante stelt zich op het standpunt dat de verzekeringsartsen haar psychische klachten onvoldoende hebben meegenomen en dat zij op de datum in geding ook door haar schouderklachten nog niet kon hervatten in haar eigen werk. Appellante heeft verder uiteengezet dat haar klachten van fibromyalgie verergeren door stress. Ter motivering van haar standpunt heeft appellante onder meer verwezen naar het door haar in beroep ingebrachte onderzoeksrapport van HSK en de in beroep ingebrachte arbeidsmedische expertise door de Landelijke Expertise Balie, een verslag van een op 13 februari 2019 verrichte MRI van haar linkerschouder en informatie van PsyQ uit februari 2019, waarin de diagnose PTSS/traumagerelateerde klachten en depressieve klachten is gesteld.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.
Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hebben verricht. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, een anamnese afgenomen en appellante lichamelijk onderzocht. Daarbij is gekeken naar de functie van linkerschouder. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op de hoorzitting gezien, de daar naar voren gebrachte klachten meegewogen en kennis genomen van de in bezwaar verkregen medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was op de hoogte van de fysieke klachten (knie-, hielspoor- en schouderklachten), darm en maagklachten, fibromyalgie en de psychische klachten van appellante en heeft deze betrokken bij de beoordeling.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsartsen de getrokken conclusie, dat appellante haar eigen werk van schoonmaakster kan verrichten, kan dragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 21 juni 2018 , 7 maart 2019 en 20 september 2019 inzichtelijk uiteengezet waarom appellante ondanks haar lichamelijke en psychische klachten en belemmeringen haar eigen werk, dat psychisch noch lichamelijk belastend is en een beperkte arbeidsomvang heeft van twee en een half uur per dag, gedurende vijf dagen per week kan verrichten. Wat betreft de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat er op de datum in geding geen sprake was van een depressie of PTSS, maar van een somatische symptoomstoornis en dat appellante af en toe een paniekstoornis heeft (een paar keer per maand en enkele minuten), waardoor zij spanningen mijdt zoals drukte, afgesloten ruimtes en de straat op gaan (agorafobie). De verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet gebleken dat appellante op de datum in geding niet de deur uit zou kunnen gaan, aangezien zij verklaard heeft dat zij soms ging wandelen. Verder vormen de weinig frequente en kortdurende paniekaanvallen geen belemmering om het eigen werk te verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de basisbehandeling voor psychische klachten het aanhouden van een vast dag-, nacht en maaltijdritme is, het actief zijn, de deur uitgaan en bewegen. Werkhervatting in het eigen werk, gedurende slechts twee en een half uur per dag, ondersteunt dit en is vergelijkbaar met een activeringsprogramma. De omstandigheid dat appellante op de datum in geding nog op de wachtlijst stond voor een adequate psychische behandeling, stond hier niet aan in de weg. Er bestaat geen aanleiding dit inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
4.4.
De overwegingen 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D.S. Barthel