ECLI:NL:CRVB:2020:2339

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
18/3318 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na bedrijfsongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich na een bedrijfsongeval op 6 juli 2015 ziekmeldde, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant met ingang van 3 juli 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij meer beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgenomen, maar de Raad oordeelde dat de medische onderbouwing hiervoor onvoldoende was. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de in de FML opgenomen beperkingen adequaat waren en dat appellant in staat was de geselecteerde functies te verrichten. De Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.3318 WIA

Datum uitspraak: 1 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2018, 17/6578 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M. Niemer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker housekeeping voor gemiddeld 24,6 uur per week. Op 6 juli 2015 heeft appellant zich na een bedrijfsongeval ziekgemeld. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 juni 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 20 juni 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 3 juli 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 november 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat voor alle in het beroepschrift genoemde klachten reeds beperkingen zijn opgenomen in de FML en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de overgelegde medische informatie geen aanleiding heeft gezien om extra beperkingen aan te nemen. Verder heeft appellant in beroep niet aangevoerd dat hij meer beperkt is. De grond van appellant dat hij gelet op zijn beperkingen niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten slaagt niet. Appellant heeft geen specifieke arbeidskundige gronden aangevoerd en in het dossier heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de geduide functies in medisch opzicht voor appellant ongeschikt zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij door diverse gezondheidsklachten beperkingen heeft en dat hij daarom de geselecteerde functies niet kan verrichten. Hij heeft hoofdpijn, concentratieproblemen en hij is snel vermoeid. Door de knieklachten heeft hij problemen met het buigen van zijn knie. Dat is met name een probleem bij het vereiste traplopen in de geselecteerde functies. Ook lang lopen en opstaan na zitten geeft klachten. Daarnaast heeft appellant oogklachten en een bril en heeft hij moeite met lezen. Ook heeft hij veel last van bijwerkingen van de medicatie. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief van zijn reumatoloog van 30 oktober 2019 en correspondentie van de gemeente Amsterdam over een aangevraagde voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en bijzondere bijstand in verband met dieetkosten overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en heeft verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 oktober 2017 en 21 maart 2018.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 3 juli 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank daarover wordt onderschreven. Voor zover appellant stelt dat hij meer beperkingen heeft dan in de FML zijn opgenomen bieden de medische stukken daarvoor onvoldoende onderbouwing. De in hoger beroep overlegde medische informatie van de reumatoloog van 30 oktober 2019 leidt niet tot een ander oordeel. Het Uwv heeft terecht opgemerkt dat deze informatie niet ziet op de datum in geding. De brieven van de gemeente Amsterdam hebben betrekking op een ander wettelijk kader en geven evenmin aanleiding om anders te oordelen. Voorts is in de Resultaten functiebeoordeling voldoende gemotiveerd dat appellant met de in de FML neergelegde beperkingen in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
4.3.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2020.
(getekend) E. Dijt
(getekend) C.M. van de Ven