ECLI:NL:CRVB:2020:2336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
18/4466 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing WIA-uitkering en ziekengeld op basis van medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld met hartklachten en hoge bloeddruk, had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was afgewezen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had geoordeeld dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die een ander oordeel rechtvaardigde. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellante in staat was om ten minste één van de WIA-functies te verrichten. De hoger beroepen werden afgewezen en de aangevallen uitspraken werden bevestigd. Tevens werden verzoeken om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

18/4466 WIA en 19/1588 ZW
Datum uitspraak: 1 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2018, 18/626 (aangevallen uitspraak I) en van 5 maart 2019, 18/4686 (aangevallen uitspraak II)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Numan, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak I.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Bij brief van 9 april 2019 heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, zich als gemachtigde van appellante gesteld bij het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak I.
Namens appellante heeft mr. Vetter hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak II.
Het Uwv heeft naar aanleiding daarvan een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting in beide zaken achterwege gebleven, waarna de Raad de onderzoeken met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als medewerker bediening voor 38 uur per week. Op 22 juni 2015 heeft zij zich ziek gemeld met hartklachten, hoge bloeddruk en pijnklachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.

18.4466 WIA

1.2.
In verband met een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) heeft appellante op 26 juni 2017 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft de belastbaarheid van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 28 juni 2017. Een arbeidsdeskundige heeft appellante vervolgens in staat geacht de functies van productiemedewerker, wikkelaar en textielproductenmaker te verrichten. Berekend is dat appellante per 19 juni 2017 0% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 27 juli 2017 de aanvraag van appellante voor een WIA-uitkering per 19 juni 2017 afgewezen, omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen dit besluit bij besluit van 28 december 2017 (bestreden besluit I) ongegrond verklaard. Hieraan ligt het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 december 2017 ten grondslag.

19.1588 ZW

1.3.
Appellante heeft zich op 27 juli 2017 opnieuw ziek gemeld met dezelfde klachten als tijdens haar eerdere ziekmelding. In verband hiermee heeft zij op 26 februari 2018 het spreekuur bezocht van een arts in opleiding tot verzekeringsarts. Deze arts in opleiding heeft appellante per datum ziekmelding, ondanks een aanvullende beperking op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, geschikt geacht voor tenminste één van de in het kader van de WIA geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 14 maart 2018 appellante per 27 juli 2017 ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) geweigerd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 juni 2018 (bestreden besluit II) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 juni 2018 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft de beroepen van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in beide zaken het medisch onderzoek zorgvuldig geacht en de uitkomst ervan juist.
2.1.
De rechtbank heeft in aangevallen uitspraak I overwogen dat niet is gebleken dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. De rechtbank heeft in het door appellante ingebrachte rapport van de door haar ingeschakelde deskundige, bedrijfsarts L.J.H. Wijers, geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat de lichte depressieve klachten van appellante aanleiding vormen voor een verdergaande urenbeperking. De rechtbank heeft geen reden gezien een deskundige te benoemen. Appellante heeft volgens de rechtbank geen gronden gericht tegen het arbeidskundige deel van de schatting, anders dan dat zij om medische redenen de aan de schatting ten grondslag liggende functies niet kan uitvoeren. De overwegingen die de rechtbank daaraan heeft gewijd komen er- kort gezegd- op neer dat het Uwv is gevolgd in de conclusie dat appellante, uitgaande van de voor haar gestelde belastbaarheid, in staat kan worden geacht deze functie te vervullen.
2.2.
De rechtbank heeft in aangevallen uitspraak II overwogen dat appellante ter zitting heeft aangegeven dat haar klachten op de datum van de ziekmelding per 27 juli 2017 hetzelfde zijn als op 27 juni 2017, het beoordelingsmoment in de WIA‑procedure. Dit strookt met de vaststelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 21 juni 2018, dat het dagverhaal van appellante niet veel anders is dan in juni 2017. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 2 mei 2018 en 21 juni 2018 voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een verdergaande urenbeperking. Wat appellante heeft aangevoerd heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een onafhankelijk deskundige in te schakelen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de geselecteerde WIA-functies in medisch opzicht niet langer voor appellante geschikt zijn. Omdat zij ten minste één van deze functies kon uitoefenen op 27 juli 2017, heeft het Uwv terecht geoordeeld dat zij geschikt is voor haar eigen arbeid en niet in aanmerking komt voor ziekengeld.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep in beide zaken de gronden van beroep gehandhaafd. Zij houdt staande dat haar beperkingen bij zowel de WIA-beoordeling als de ZW-beoordeling zijn onderschat. Hierbij verwijst zij naar het in beide beroepen ingebrachte rapport van Wijers, waaruit blijkt dat appellante aanvullend beperkt is ten gevolge van depressieve klachten en het chronisch vermoeidheidssyndroom. Wijers benoemt beperkingen op werk met deadlines en in hoog tempo, op het hanteren van conflicten en op samenwerken. Een urenbeperking is volgens hem aangewezen. Wijers heeft appellante fysiek beperkt geacht op het tillen van lichte voorwerpen, lopen tijdens het werk en staan tijdens de werkdag. Volgens appellante heeft de rechtbank Wijers in beide zaken ten onrechte niet gevolgd. Bij de vraag of er bij de WIA-beoordeling een urenbeperking is geïndiceerd, is de mate van de depressie volgens appellante niet doorslaggevend. Uit een niet ernstige depressie kan ook een urenbeperking voortvloeien. Nu met het rapport van Wijers voldoende twijfel is gerezen aan de juistheid van de medische beoordeling, verzoekt appellante in de zaak 18/4466 WIA om inschakeling van een deskundige die de aard en ernst van de fysieke en psychische klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen van appellante nader onderzoekt.
Appellante handhaaft tot slot haar standpunt dat zij door haar beperkingen niet in staat is de voor de WIA geselecteerde functies te verrichten. Ook is zij in het kader van de ZW niet in staat tenminste één van die functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit. Ten aanzien van de WIA-beoordeling is nog verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 november 2018.
4. De Raad oordeelt als volgt.
18/4466 en 19/1588
4.1.
Wat appellante in beide hoger beroepen heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraken heeft gedaan.
4.2.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraken terecht geoordeeld dat de medische
onderzoeken zorgvuldig zijn geweest. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven.
4.2.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraken voorts terecht geoordeeld dat er geen
aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv in de WIA en de ZW‑beoordeling vastgestelde belastbaarheid van appellante. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd worden eveneens onderschreven.
Naar aanleiding van het hoger beroep wordt nog het volgende opgemerkt.
18/4466 aangevallen uitspraak I
4.2.3.
Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft voor een ander oordeel. Aan het door haar in beroep ingebrachte expertiserapport van bedrijfsarts Wijers kan niet het gewicht worden ontleend dat zij daaraan wenst te worden toegekend. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht gevolgd in de conclusie dat het rapport van Wijers geen aanknopingspunten biedt om voor appellante meer beperkingen aan te nemen. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconstateerd, heeft Wijers zijn conclusies gebaseerd op de door appellante geuite klachten (volledig klachtcontingent), de door haar ingevulde vragenlijst en op een onderzoek van bijna een jaar na de datum in geding. Het rapport biedt geen objectieve medische onderbouwing voor de door hem gestelde beperkingen. Ook biedt het rapport geen onderbouwing voor het standpunt van appellante dat een urenbeperking is aangewezen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit verband in het rapport van 2 mei 2018 overtuigend gemotiveerd dat de Standaard Duurbelastbaarheid geen aanleiding geeft een urenbeperking te stellen, nu er geen sprake is van preventieve of energetische gronden of verminderde beschikbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht overwogen dat het protocol Depressie geen urenbeperking voorschrijft bij een lichte depressie en dat ook de andere aandoeningen van appellante niet dusdanig ernstig van aard zijn dat een urenbeperking is gerechtvaardigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende overtuigend gemotiveerd dat appellante met de reeds gestelde fysieke beperkingen in staat kan worden geacht tot fulltime fysiek niet te zware arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt in zijn conclusies gevolgd.
4.3.
Omdat er geen twijfel bestaat aan de medische grondslag van bestreden besluit I, is er geen aanleiding een deskundige in te schakelen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van bestreden besluit I, wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de WIA-schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Appellante heeft hiertegen in hoger beroep geen afzonderlijke gronden gericht.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het Uwv appellante terecht per 19 juni 2017 niet in aanmerking heeft gebracht voor een WIA-uitkering.
19/1588 aangevallen uitspraak II
4.6.
Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellante onjuist zijn vastgesteld.
4.7.
De rechtbank wordt tot slot gevolgd in het oordeel dat appellante op de datum in geding in staat kan worden geacht tenminste één van de WIA-functies te verrichten.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat het Uwv terecht heeft geweigerd om appellante per 27 juli 2017 in aanmerking te brengen voor ziekengeld.
18/4466 en 19/1588
5. Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat de hoger beroepen niet slagen. Aangevallen uitspraken I en II zullen worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in beide zaken geen aanleiding.
7. De verzoeken om schadevergoeding worden in beide zaken afgewezen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraken;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.L. Abdoellakhan