ECLI:NL:CRVB:2020:2329

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
18/3598 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering en beoordeling van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellante, geboren in 1998, die autisme en een slaapstoornis heeft. De aanvraag om een Wajong-uitkering werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op basis van het oordeel dat appellante niet duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellante stelde dat zij alleen eenvoudige taken kan verrichten onder directe begeleiding en dat zij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Het Uwv had echter geconcludeerd dat appellante in staat is om gedurende een uur aaneengesloten te werken en dat haar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich verder kunnen ontwikkelen. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden heeft gesteld dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt. De Raad bevestigde dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, omdat zij niet gedurende vier uur per dag belastbaar is, maar dat dit niet duurzaam is. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van wapenongelijkheid en dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunt te onderbouwen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

18.3598 WAJONG

Datum uitspraak: 30 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 mei 2018, 17/6464 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. ing. J.G. van Ek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1998, heeft met een door het Uwv op 27 juli 2016 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante autisme en een slaapstoornis heeft. Bij de aanvraag is onder meer informatie gevoegd van de gemeente [plaatsnaam] over een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen, informatie over een vrijwillige opname van anderhalf jaar in [naam centrum] , centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie, een brief van een kinderneuroloog en -somnoloog en informatie van [naam school] , school voor speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. Het Uwv heeft vervolgens een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 15 november 2016 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 17 augustus 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 15 november 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv op goede gronden heeft gesteld dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en dat het Uwv heeft kunnen concluderen dat appellante in staat is één uur aaneengesloten te werken. De rechtbank heeft zich kunnen vinden in de overwegingen van de artsen van het Uwv die leiden tot de conclusie dat de mogelijkheden voor arbeidsparticipatie nog verder ontwikkeld kunnen worden, omdat aangenomen kan worden dat appellante op termijn vier uur per dag een taak kan verrichten. De rechtbank heeft het verzoek om een deskundige in te schakelen afgewezen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij alleen een eenvoudige taak kan verrichten onder directe één-op-één-begeleiding, omdat zij voortdurend nabijheid en aansturing van een begeleider nodig heeft. Ook beschikt appellante naar haar mening niet over basale werknemersvaardigheden. De door het Uwv geselecteerde taken zijn relatief complex en kan zij niet verrichten. De mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kunnen zich volgens appellante niet zodanig ontwikkelen dat zij op termijn vier uur per dag belastbaar is, omdat zij worstelt met duurzame beperkingen, die verder gaan dan slaapproblemen en hoofdpijnklachten. Appellante heeft een informatieverwerkings- en concentratiestoornis, kan niet tegen teveel prikkels en heeft problemen met sociale interactie en communicatie. Deze beperkingen zijn blijvend en onbehandelbaar. Ook kan zij niet plannen en kan zij iets niet structureel aanpakken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar de informatie van Samen Top, die zij in beroep heeft overgelegd. Ook heeft zij naar voren gebracht dat zij in een beschermde woonvorm woont, op basis van een relatief zware indicatie (ZZP 4 GGZ-C), omdat de basale vaardigheden die nodig zijn voor zelfstandig wonen bij haar ontbreken. Appellante heeft gesteld dat zij de kennis en deskundigheid mist om conclusies te trekken uit de gepresenteerde stukken, terwijl het Uwv dat wél kan. Zij beschikt niet over de financiële middelen om een second opinion te krijgen. Daarom is er naar haar mening geen sprake van equality of arms en herhaalt zij haar eerdere verzoek een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Volgens het Uwv bevatten de beroepsgronden geen nieuwe medische en/of arbeidskundige argumenten. Het Uwv heeft daarom verwezen naar de beschikbare medische en arbeidskundige rapporten.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. In dat geval moet het Uwv vervolgens beoordelen of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.1.3.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium). Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. Voor zover de verzekeringsarts niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.1.4.
Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en van 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellante duurzaam geen arbeidsvermogen had op 27 juli 2016, de datum waarop zij een Wajong-uitkering heeft aangevraagd (datum in geding).
4.3.
Het betoog dat er sprake is van wapenongelijkheid slaagt niet. Er is geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt. Het dossier bevat rapporten van meerdere behandelaars van appellante. Niet kan worden gezegd dat deze stukken naar hun aard niet geschikt zijn om twijfel te zaaien over de beoordeling van het Uwv. Omdat het beginsel van equality of arms niet is geschonden, kan het door appellante gestelde financiële onvermogen buiten beschouwing worden gelaten.
4.4.
Voor de vraag of appellante op grond van haar aandoeningen op de datum in geding duurzaam niet beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zal eerst worden beoordeeld of de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in het standpunt dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden, dat appellante aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en dat zij een taak kan verrichten.
4.4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv op goede gronden heeft gesteld dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en de daaraan ten grondslag gelegde motivering worden onderschreven. Uit de gedingstukken kan worden afgeleid dat appellante in staat is instructies te begrijpen, onthouden en uit te voeren en dat zij afspraken met een werkgever kan nakomen. Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat het door appellante gestelde niet naleven van afspraken niet is terug te voeren op een medische belemmering.
4.4.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellante in een veilige, vertrouwde omgeving een duidelijke, eenduidige, concrete taak als handmatig bestukken en ophangen van producten een uur aaneengesloten kan verrichten. Daarbij heeft het Uwv onder meer de onderzoeksbevindingen en het intelligentieniveau van appellante meegewogen en rekening gehouden met de omstandigheid dat appellante in staat is gebleken haar rijbewijs te halen. Zij kan zelfstandig in een auto naar de werkplek rijden, is in staat zelf te koken, op te ruimen en af te wassen. De rechtbank heeft de conclusie van het Uwv, dat hieruit blijkt dat appellante minstens een uur zonder aansturing bezig kan zijn, terecht onderschreven en daarbij de stageverslagen, het vrijwilligerswerk en de eenvoudige, routinematige aard van de geselecteerde taken meegewogen. In wat appellante heeft aangevoerd zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat vaker dan een uur een substantiële onderbreking van het productieproces nodig is om haar bij te sturen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat appellante in voldoende mate de aandacht op haar werk kan blijven richten. Niet relevant is verder of tijdens de werkzaamheden permanent toezicht of begeleiding noodzakelijk is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de routinematige, eenvoudige door het Uwv geselecteerde taken niet passend zijn voor appellante.
4.4.3.
Dat appellante in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen heeft, leidt niet tot een ander oordeel. Hieruit blijkt niet dat appellante op haar achttiende niet beschikte over werknemersvaardigheden of niet in staat was gedurende tenminste een uur aaneengesloten een taak te verrichten.
4.4.4.
Omdat het Uwv terecht heeft aangenomen dat appellante op de datum in geding beschikt over werknemersvaardigheden en dat zij in staat is gedurende een uur een taak te verrichten, treft wat appellante in dit kader over de duurzaamheid heeft aangevoerd geen doel.
4.4.5.
Niet ter discussie staat dat appellante niet gedurende vier uur per dag belastbaar is. Ter beoordeling ligt vervolgens voor of de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in het standpunt dat appellante weliswaar niet gedurende vier uur per dag belastbaar is, maar dat dit niet duurzaam het geval is. Daarbij is van belang dat onder ten minste vier uur dag belastbaar zijn wordt verstaan dat iemand in staat is vier uur per dag te werken. Bij een belastbaarheid van minder dan vier uur per dag is iemand te weinig productief om nog van arbeidsvermogen te spreken. Een uitzondering doet zich voor als iemand minder dan vier uur, maar wel belastbaar is voor ten minste twee uur per dag en per uur ten minste het minimumloon kan verdienen.
4.4.6.
Het Uwv heeft appellante niet vier uur per dag belastbaar geacht, vanwege met name de nog aanwezige slaapproblematiek. Gezien deze problematiek is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet uit te sluiten dat er nog altijd energetische beperkingen zijn, waardoor er twijfel bestaat of door appellante dagelijks gedurende vier uur een inspanning kan worden verricht. Op basis van de medische diagnoses in combinatie met de informatie van de kinderneuroloog heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische argumenten gevonden op grond waarvan appellante niet in staat zou zijn om een beter slaapritme te ontwikkelen met een goede slaaphygiëne en vasthouden aan structuur. Op basis van de autistische stoornis is er voorts geen argument om uit te gaan van een energetische beperking. Uit het in bezwaar overgelegde Plan van aanpak dat in het kader van beschermd wonen is opgesteld, is weergegeven dat meer rust in activiteiten en een toename van vaardigheden door voldoende structuur, veiligheid, vertrouwen en aanmoediging is te verwachten. Uit dit plan is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep afgeleid dat appellante een groei doormaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen reden gezien te twijfelen aan verdere groeimogelijkheden, gelet op de begeleiding die appellante ontvangt en haar jeugdige leeftijd. Er is in wat appellante naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor twijfel aan het inzichtelijk onderbouwde standpunt van het Uwv over het ontbreken van duurzaamheid op het gebied van de duurbelastbaarheid.
4.4.7.
Wegens het ontbreken van de daarvoor noodzakelijke twijfel wordt het verzoek een deskundige te benoemen afgewezen.
4.5.
Gelet op 4.4.1 tot en met 4.4.6 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering.
4.6.
Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2020.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) A.M.M. Chevalier