ECLI:NL:CRVB:2020:2328
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-tijdige indiening van beroepschrift in hoger beroep tegen uitspraak van de rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 januari 2020. Het hoger beroep was ingesteld door appellante, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, maar het beroepschrift was niet tijdig ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en deze termijn begint te lopen vanaf de dag na de bekendmaking van de uitspraak aan de partijen. In dit geval was de laatste dag voor indiening 17 februari 2020, maar het beroepschrift werd pas op 21 februari 2020 ontvangen. Hierdoor oordeelde de Centrale Raad dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend.
Appellante voerde aan dat haar vertraging te wijten was aan de fysieke gezondheid van de budgethouder en de complexiteit van de Wmo-voorzieningen. Echter, de Raad oordeelde dat deze argumenten geen grond vormden om aan te nemen dat appellante niet in verzuim was geweest. De Raad benadrukte dat het risico van een niet-tijdige indiening volledig voor rekening van de indiener komt. Daarom werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat verder onderzoek nodig was. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door D.S. de Vries, met P.A.M. Hulsdouw als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Tegen deze uitspraak staat een mogelijkheid tot verzet open voor belanghebbenden binnen zes weken na verzending van het afschrift.