ECLI:NL:CRVB:2020:2326
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de zorgbehoefte van een betrokkene met een ernstige verstandelijke beperking in het kader van de Wet langdurige zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door een betrokkene die geboren is in 2007 en lijdt aan een ernstige verstandelijke beperking, epilepsie, hemiparese links en gedragsproblemen. De aanvraag werd in eerste instantie afgewezen door het CIZ, maar de rechtbank oordeelde dat de betrokkene vanaf de aanvraagdatum blijvend 24 uur zorg per dag in de nabijheid behoeft. Het CIZ ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, stellende dat de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit had vernietigd.
De Raad heeft vastgesteld dat de voor de beoordeling relevante periode loopt van 7 maart 2017 tot en met 11 december 2017. Uit de beschikbare informatie blijkt dat het ontwikkelingsniveau van de betrokkene gedurende deze periode steeds rond dat van een driejarige is geweest, wat duidt op een ernstige verstandelijke beperking. De Raad concludeert dat er een blijvende behoefte is aan 24 uur zorg in de nabijheid vanwege de irreversibele hersenschade van de betrokkene. Daarom wordt het hoger beroep van het CIZ afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Daarnaast is CIZ veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep, die zijn begroot op € 1.050,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.