ECLI:NL:CRVB:2020:2318
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die zich op 9 maart 2010 ziek had gemeld, had in 2018 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had echter vastgesteld dat hij met ingang van 21 maart 2018 slechts 58,25% arbeidsongeschikt was. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat de rechtbank ten onrechte de rapportage van zijn bedrijfsarts niet inhoudelijk had besproken. Hij verzocht om vernietiging van de aangevallen uitspraak en stelde dat er meer beperkingen in de FML opgenomen moesten worden.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de rapportage van de bedrijfsarts Thissen geen nieuwe medische gegevens aanleverde die de conclusies van de verzekeringsartsen konden ondermijnen. De Raad oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht op 58,25% was vastgesteld en dat er geen noodzaak was voor een urenbeperking of voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.