ECLI:NL:CRVB:2020:2311

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
18/4882 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uwv. Appellant, geboren in 1996, had een aanvraag ingediend op basis van een psychotische stoornis, maar het Uwv wees deze aanvraag af op de grond dat appellant op 1 april 2016 arbeidsongeschikt was geworden en in het jaar daarvoor niet had gestudeerd. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond, met de conclusie dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was, omdat appellant in de toekomst mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou kunnen ontwikkelen.

Appellant ging in beroep en voerde aan dat het Uwv niet zorgvuldig had gehandeld en dat er geen bewijs was dat hij in de toekomst arbeidsvermogen zou kunnen ontwikkelen. De rechtbank oordeelde echter dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de psychose van appellant met behandeling zou stabiliseren en dat hij in de toekomst weer over arbeidsvermogen zou kunnen beschikken. Appellant ging hierop in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv en dat de inschatting van de arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd was.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18/4882 WAJONG
Datum uitspraak: 30 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 augustus 2018, 17/6228 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. ir. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2020. Voor appellant is verschenen mr. M.J.G. Schroeder, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1996, heeft met door het Uwv op 30 december 2016 en 25 januari 2017 ontvangen formulieren een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij de aanvraag is een diagnoseverklaring van 1 december 2016 gevoegd van Bavo Europoort waarin de diagnose psychotische stoornis NAO is gesteld. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 23 februari 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant op 1 april 2016, na zijn achttiende verjaardag, arbeidsongeschikt is geworden en hij in het jaar daaraan voorafgaand niet heeft gestudeerd.
1.2.
Bij besluit van 25 september 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 23 februari 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De eerste arbeidsongeschiktheidsdag is daarin vastgesteld op 1 december 2015. In het jaar daaraan voorafgaande heeft appellant tenminste zes maanden gestudeerd. Appellant beschikt niet over arbeidsvermogen, maar kan in de toekomst arbeidsmogelijkheden ontwikkelen, zodat de afwezigheid van arbeidsvermogen niet duurzaam is.
2.1.
In beroep heeft appellant aangevoerd dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het Uwv niet draagkrachtig heeft gemotiveerd dat appellant in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Het Uwv heeft het stappenplan uit het Compendium Participatiewet (het stappenplan) niet gevolgd. Er is sprake van een progressief ziektebeeld en de behandelingen slaan niet aan. De klachten zijn juist toegenomen, zoals blijkt uit informatie van Bavo Europoort van 1 december 2016.
2.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uiteengezet dat appellant een uur aaneengesloten kan werken, naar verwachting in de toekomst vier uur per dag belastbaar is, inmiddels weer een opleiding volgt en daarmee weer beschikt over werknemersvaardigheden en in de toekomst een eenvoudige taak zal kunnen uitoefenen.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van een progressief ziektebeeld of een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden en de aandoening niet zodanig ernstig is dat geen toename van bekwaamheden mag worden verwacht, als bedoeld in stap 1 en stap 2 van het stappenplan. Wat appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen reden gegeven aan het medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De rechtbank heeft ook verder geen aanleiding gezien om de beoordeling door het Uwv onjuist te achten en heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende duidelijk heeft gemotiveerd en onderbouwd waarom de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet duurzaam ontbreken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte hebben geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij hem niet duurzaam is. Het onderzoek door het Uwv is niet zorgvuldig geweest. Dat zich in de toekomst mogelijk een stabiele psychische situatie zal voordoen blijkt niet uit de stukken. Dat appellant in het verleden heeft gewerkt en inmiddels weer aan een opleiding is begonnen wil niet zeggen dat er geen psychische klachten meer zijn. Het bestreden besluit ontbeert een toereikende medische en arbeidskundige grondslag.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant op 1 december 2015 en tijdens de aanvraag in verband met een psychose geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam was.
4.2.1.
Voor het beoordelingskader wordt verwezen naar rechtsoverweging 5 van de aangevallen uitspraak en de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.3.
Wat appellant heeft aangevoerd is in grote lijnen een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde motivering wordt gevolgd. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is voldoende gemotiveerd dat, wanneer de psychose eenmaal is gestabiliseerd, er geen reden is waarom appellant niet zou beschikken over arbeidsvermogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op navolgbare wijze uiteengezet dat er geen sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Daarbij is informatie van de behandelende sector over de ingezette behandeling, behandelmogelijkheden voor de toekomst, behandeldoelen en inzet van aanvullende hulp betrokken. Uit die informatie blijkt dat de psychose met medicatie behandeld zal worden, op termijn maatschappelijke hulp en ondersteuning zal worden ingezet, appellant zal worden aangemeld voor de herstelgroep, en er psycho-educatie zal gaan plaatsvinden. Ten tijde van de hoorzitting kreeg appellant zijn medicatie geïnjecteerd, ging hij vier dagen per week naar dagbesteding voor computereducatie en sociale vaardighedentraining en zou hij in september 2017 beginnen aan de opleiding Zelfstandig Werkend Bakker leerweg BOL aan het [naam college] . De inschatting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant in de toekomst zal beschikken over basale werknemersvaardigheden en een eenvoudige taak zal kunnen verrichten is voldoende onderbouwd. Appellant heeft in het verleden zijn VMBO-diploma gehaald en is daarna begonnen met een MBO-opleiding die hij niet heeft afgemaakt. Hij heeft onder meer als afwashulp gewerkt. Hij heeft daarmee laten zien instructies te begrijpen, te onthouden en uit te kunnen voeren. Niet valt in te zien dat appellant na stabilisatie van het medisch beeld niet weer over deze basale werknemersvaardigheden zal kunnen beschikken. Appellant heeft ook in hoger beroep geen stukken ingebracht die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van deze beoordeling door het Uwv.
4.5.
Aangezien er geen twijfel is omtrent de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv, is er geen aanleiding een deskundige in te schakelen, zoals door appellant ter zitting is verzocht.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 september 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D.S. Barthel