ECLI:NL:CRVB:2020:231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
19/4604 WMO15-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015

In deze zaak hebben verzoeksters, waaronder verzoekster 1 en haar minderjarige kind, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder het verzoek om maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen. Verzoeksters hebben verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij in de noodopvang verblijven. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 31 januari 2020 uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeksters niet hebben aangetoond dat zij niet langer in de noodopvang kunnen verblijven of dat de geboden opvang niet voldoet aan de eisen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had eerder besloten verzoekster 1 niet in aanmerking te brengen voor maatschappelijke opvang, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarde van beperkte zelfredzaamheid. Dit besluit was gebaseerd op screeningsrapporten van de GGD, waaruit bleek dat verzoekster 1 op de meeste vlakken volledig zelfredzaam is.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang aanwezig is voor de gevraagde voorziening, omdat verzoeksters niet hebben aangetoond dat hun situatie urgent is. De verzoeken om een voorlopige voorziening zijn afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van griffier C.I. Heijkoop.

Uitspraak

19.4604 WMO15-VV, 19/4605 WMO15-VV

Datum uitspraak: 31 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster 1] (verzoekster 1), mede namens haar minderjarig kind [X.] , en [verzoekster 2] (verzoekster 2) te Amsterdam
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeksters heeft mr. H.M. de Roo, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2019, 19/4833 (aangevallen uitspraak) en verzoeken ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeksters hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2020. Verzoekster 1 is verschenen, bijgestaan door mr. De Roo. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoekster 2 is de meerderjarige dochter van verzoekster 1. Het college heeft verzoeksters vanaf 4 februari 2019 opvang geboden in de noodopvang. Zij hebben zich op 14 februari 2019 gemeld bij het college voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college heeft bij besluit van 12 maart 2019 verzoekster 1 niet in aanmerking gebracht voor maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 14 augustus 2019 (bestreden besluit) het bezwaar van verzoeksters tegen het besluit van 12 maart 2019 ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat beperkte zelfredzaamheid een voorwaarde is om in aanmerking te komen voor maatschappelijke opvang. Verzoekster 1 voldoet niet aan deze voorwaarde. Uit onderzoek van de GGD, zoals is vastgelegd in screeningsrapporten, is namelijk gebleken dat verzoekster 1 op de meeste vlakken volledig zelfredzaam is.
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, overwogen dat het college de aanvraag om opvang op grond van de Wmo 2015 op goede gronden heeft afgewezen. Uit de screeningsrapporten is gebleken dat verzoekster 1 voldoende zelfredzaam is en verantwoordelijk kan worden gehouden om zorg te dragen voor haar eigen huisvesting en dat van haar kinderen. Een huisvestingsprobleem is geen reden voor maatschappelijke opvang.
3. Verzoeksters hebben verzoeken gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening voor maatschappelijke opvang in de vorm van een omslagwoning of een soortgelijk stabiel onderdak met begeleiding.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Verzoekster 1 en haar minderjarige kind verblijven in de noodopvang. Verzoekster 2 verblijft bij een [bekende] van verzoekster 1. Verzoeksters hebben niet gesteld dat zij niet langer in de noodopvang terecht kunnen en/of dat verzoekster 2 niet langer bij deze [bekende] kan verblijven. Daar komt bij dat verzoeksters niet aannemelijk hebben gemaakt dat de geboden opvang niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Gelet op deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang aanwezig om de gevraagde voorziening te treffen. De verzoeken worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2020.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) C.I. Heijkoop