ECLI:NL:CRVB:2020:231
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015
In deze zaak hebben verzoeksters, waaronder verzoekster 1 en haar minderjarige kind, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder het verzoek om maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen. Verzoeksters hebben verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij in de noodopvang verblijven. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 31 januari 2020 uitspraak gedaan.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeksters niet hebben aangetoond dat zij niet langer in de noodopvang kunnen verblijven of dat de geboden opvang niet voldoet aan de eisen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had eerder besloten verzoekster 1 niet in aanmerking te brengen voor maatschappelijke opvang, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarde van beperkte zelfredzaamheid. Dit besluit was gebaseerd op screeningsrapporten van de GGD, waaruit bleek dat verzoekster 1 op de meeste vlakken volledig zelfredzaam is.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang aanwezig is voor de gevraagde voorziening, omdat verzoeksters niet hebben aangetoond dat hun situatie urgent is. De verzoeken om een voorlopige voorziening zijn afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van griffier C.I. Heijkoop.