ECLI:NL:CRVB:2020:2302
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over recht op IVA-uitkering in plaats van WGA-uitkering na beëindiging van WGA-vervolguitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die eerder een WGA-uitkering ontving, heeft zich ziek gemeld met psychische klachten en later met toegenomen fysieke klachten. Het Uwv heeft zijn WGA-vervolguitkering beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is van mening dat hij recht heeft op een IVA-uitkering, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv, die hebben vastgesteld dat appellant volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt, maar de Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeert dat er geen nieuwe medische informatie is die de eerdere conclusies van het Uwv kan weerleggen. De Raad bevestigt dat appellant geen recht heeft op een IVA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is.