ECLI:NL:CRVB:2020:2300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
18/1906 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die sinds 1994 als grondwerker heeft gewerkt, ontvangt sinds 20 mei 2015 een WAO-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant heeft zich in 2016 gemeld bij het Uwv wegens toegenomen klachten. Na een medisch onderzoek door een arts en een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat de beperkingen van appellant niet waren toegenomen en bleef de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat door de rechtbank werd bevestigd.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van een toename van beperkingen door zijn psychische en lichamelijke klachten. Hij betoogde dat er een kunstmatig onderscheid wordt gemaakt tussen oude en nieuwe klachten en dat de toegenomen klachten in verband staan met zijn eerdere aandoeningen. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid correct was en dat er geen aanleiding was om het standpunt te wijzigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat de medische onderzoeken adequaat zijn uitgevoerd. De Raad bevestigt dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant juist is en dat de in hoger beroep overgelegde medische stukken geen aanleiding geven voor een ander oordeel. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank blijft in stand.

Uitspraak

18.1906 WAO

Datum uitspraak: 30 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 maart 2018, 17/1625 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere (medische) stukken ingestuurd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben over en weer gereageerd.
Partijen hebben toestemming verleend voor afdoening buiten zitting. Hierna is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is tot 1994 werkzaam geweest als grondwerker wegenbouw. Daarna heeft
hij afwisselend gewerkt en uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Vanaf 20 mei 2015 ontvangt appellant een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2.
Met een wijzigingsformulier van 18 februari 2016 heeft appellant zich bij het Uwv
gemeld wegens toegenomen klachten.
1.3.
Appellant heeft op 6 oktober 2016 het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft in
zijn rapport van 10 november 2016 –dat is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts– vastgesteld dat de door appellant ervaren toename van medische klachten onvoldoende objectiveerbaar is en dat de beperkingen die zijn vastgelegd in de eerdere Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 december 2014 –die hij nogmaals heeft vastgelegd in de FML van 10 november 2016– gehandhaafd blijven. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 23%.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 12 december 2016 de mate van
arbeidsongeschiktheid per 18 februari 2016 ongewijzigd vastgesteld op 15 tot 25%.
1.5.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 mei
2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag een rapport van 2 mei 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft vastgesteld dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak en dat de ‘nieuwe’ klachten (hoofdpijn, duizeligheid, dysartrie, dubbelzien en dronkenmansgang) –zou die al meegewogen zouden worden– niet tot meer beperkingen leiden.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het medisch onderzoek is zorgvuldig geweest. De primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben het dossier bestudeerd, spreekuuronderzoek verricht en informatie van de behandelend sector bij hun beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom niet meer beperkingen zijn aangenomen. Appellant heeft niet met medische informatie onderbouwd dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen dan wel dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van een geleidelijke toename van beperkingen als gevolg van zijn psychische en lichamelijke klachten. Daarbij komt dat de ene problematiek op de andere inwerkt. Verder heeft hij zich op het standpunt gesteld dat er een kunstmatig onderscheid wordt gemaakt tussen oude klachten en ‘nieuwe’ (niet verzekerde) klachten, zijnde duizeligheid, dubbel zien en small vessel disease. De toegenomen beperkingen en klachten kunnen gekaderd worden in de oude (wel verzekerde) klachten, zijnde psychische problematiek, fibromyalgie, slaapstoornissen en psoriasis. Ter staving van zijn standpunt heeft hij medische informatie van zijn behandelend specialisten ingestuurd. In verband met dubbel zien, ernstige duizeligheid en de dronkenmansgang zijn ten onrechte geen beperkingen gesteld voor zien, frequent buigen, knielen en hurken, zwaar werk, dynamisch handelen en voor trilling. Verder zijn in verband met zijn reumatische aandoening –anders dan voorheen– ten onrechte geen beperkingen aangenomen voor koude en tocht. Ook dienen door de toegenomen psychische problematiek en vermoeidheid beperkingen aangenomen te worden op vasthouden aandacht, herinneren, handelingstempo, doelmatig handelen en samenwerken. Ten slotte heeft hij aangevoerd dat ter voorkoming van overbelasting vanwege de reumatische aandoening en slaapstoornissen (OSAS), een urenbeperking gesteld dient te worden.
3.2.
In zijn verweerschrift heeft het Uwv zich achter de aangevallen uitspraak gesteld. Het Uwv heeft zich de in hoger beroep –onder verwijzing naar de medische rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 augustus 2019 en 4 september 2019– op het standpunt gesteld geen aanleiding te zien om zijn eerdere standpunt te wijzigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht met ingang van 18 februari 2016 (datum in geding) heeft vastgesteld op 15 tot 25%.
4.2.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek door het Uwv. De overwegingen van de rechtbank daarover in de aangevallen uitspraak worden volledig onderschreven. Zowel de primaire arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellant onderzocht en de beschikbare medische informatie in hun beoordeling betrokken. Het oordeel van de rechtbank over de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant wordt eveneens onderschreven.
4.2.2.
De in hoger beroep overgelegde medische stukken geven, gelet op de reacties van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 augustus 2019 en 4 september 2019, geen aanleiding voor een andersluidend oordeel
.De verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten inzichtelijk en afdoende gemotiveerd dat deze informatie niet leidt tot het aannemen van meer beperkingen op de datum in geding. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.3.
Wat betreft de psychische problematiek wordt het standpunt van het Uwv gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 4 september 2019 vermeld dat de psychische problematiek wel meegewogen is. Daarbij heeft hij er op gewezen dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 mei 2017 blijkt dat sprake was van psychische problemen met stemmingsklachten, agressieregulatie problemen, spanningsklachten en ervaren klachten van concentratie en het geheugen. Verder heeft hij er op gewezen dat de in 2018 gestelde diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis geen nieuw licht op de belastbaarheid van appellant werpt. Nu de ervaren klachten van appellant zijn meegewogen is een andere classificerende diagnose geen reden om aanvullende beperkingen te stellen.
4.2.4.
Wat betreft de duizeligheidsklachten en de OSAS wordt eveneens het standpunt van het Uwv onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 12 augustus 2019 vermeld dat de duizeligheidsklachten niet verzekerd zijn omdat daarvoor de wachttijd nog niet is doorlopen. Verder heeft deze arts gemeld dat de diagnose ernstige OSAS ruim na de datum in geding en wel eerst in oktober 2018 door de longarts is gesteld en dat niet aannemelijk is dat daarvan bij de WAO-beoordeling in 2015 en bij de op 10 november 2016 door de verzekeringsgeneeskundige verrichte WAO-herbeoordeling sprake was. Er werd destijds wel melding gemaakt van slaapproblemen maar het ging daarbij met name om inslaap- en doorslaapproblemen. Die problemen werden geduid als emotionele slaapstoornis met een verstoord slaapritme bij recidiverende depressieve episoden met geagiteerde kenmerken. Niet aannemelijk is dat de in 2018 bekend geworden ernstige mate van OSAS ten tijde in geding al aan de orde was.
4.2.5.
Ook wat betreft de oogklachten moet geconcludeerd worden dat de in hoger beroep overgelegde informatie van de oogarts van 22 januari 2018 geen betrekking heeft op de datum in geding.
4.3.
Uit 4.2.1 tot en met 4.2.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2020.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.M.M. Chevalier