ECLI:NL:CRVB:2020:2296
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die eerder als productiemedewerker werkte, had zich met terugwerkende kracht ziek gemeld vanwege verschillende medische klachten, waaronder hyperhidrosis en sociale angstklachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 27 maart 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en had daarom zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen.
De rechtbank Gelderland had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten en voegde hij een rapportage van zijn oefentherapeute toe, waarin hij stelde dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rapportage van de oefentherapeute geen nieuwe informatie bood over de medische situatie van appellant op de datum in geding, 27 maart 2016.
De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de medische belastbaarheid van appellant correct had vastgesteld. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 september 2020.